feest nadert. Zie! predikanten zijn er zeer vele, professoren in de Theologie vele, maar directors van zendelinggenootschappen maar drie of vier. En 't is geen ij dele aanmatiging als ik zeg, dat van dezen het Nederlandsche Zendelinggenootschap, het voornaamste is, en op de schouders van zijn' director de zwaarste last en de grootste verantwoordelijkheid gelegd wordt.

Ja eene groote verantwoordelijkheid. Yan de wijze, waarop hij jongelieden, die het Evangelie in de Indien willen brengen, leiden, van den geest waarmee hij hen vervullen, van de heilige geestdrift, waarmee hij hen bezielen zal, hangt het af, als hoedanigen zij zullen uitgaan, en ingaan tot het heerlijke werk, dat zooveel geloof, zooveel liefde, zooveel zelfverloochening eischt. Zelf welonderleid theoloog, maar die ook de paedagogie bij den grooten Meester geleerd heeft en blijft leeren, heeft hij geen theologie naar 't een of ander systeem, volgens de eene of andere kerkleer, maar heeft hij heldere, vruchtbare, bezielende Evangeliekennis mede te deelen. Hij heeft dat te doen op eene wijze, dat het volle licht valt op datgene, wat dat Evangelie tot eene kracht Gods maakt ten behoud. Eén is het Evangelie; maar naar de verschillende vormen heeft hij te zoeken, tot welke het Evangelie zich leent, maar die door studie moeten gevonden worden. Zoo toch moet dat Evangelie zich aansluiten bij de ja! algemeen-menschelijke behoeften, maar die bij ieder volk, bij iederen godsdienst, bij iedere taal op verschillende wijzen zich uiten, of begraven liggen onder eene eeuwen-oude schors van zeden, gewoonten, godsdienstplechtigheden, bijgeloovigheden. Studie heeft hij dus te maken van de landen en volken, waar en onder wie de zending voortgaat of begint te werken. Land- en volkenkunde, godsdienstwetenschap en sociologie hebben voor hem geen doel in zich zei ven; toch moet hij winst doen met wat de wetenschap leert, om heerlijker doel, dan de wetenschap, te bereiken: het gelukkig maken van menschen met hetgeen ons hoogste geluk is voor tijd en eeuwigheid.

Doch mijn zeer geachte Broeder Weijland! Het bekende: "ubi testimonia adsunt, non opus est verbis" (1), behoef ik

(1) Waar feiten spreken, zijn woorden overbodig.