Maart 1894. M 3.

MAANDBERICHT

VAN HET

Nederlandsche Zendelinggenootschap.

(Gesticht in 1797.)

96ste Jaargang.

INHOUD.

1. De zending onder de Karau-Battaks. — 2. Uit de aanteekeningen van den Inlandschen onderwijzer H. Pesik, te Tandjong-Beringin (Deli). — 3. Br. de Munnik. — 4. De Meisjes kost- en dagschool voor dochtertjes van Inlandsche hoofden en aanzienlijken te Tomohon (Minahassa). — 5. Ons Zendelinghuis. — 6. Twintigste jaarverslag van de Kwartgulden-Vereeniging. - 7. Lijst van Giften, enz.

1. De zending onder de Karau-Battaks.

Br. Wijngaarden houdt ons getrouw op de hoogte van zijn werk. In No. 12 van onze Maandberichten des vorigen jaars namen wij op wat hij ons schreef over den doop van zes Battaks. W ij hadden hem daarover onze verwondering te kennen gegeven, in den zin, dat wij niet verwacht hadden, dat hij zoo spoedig tot doopen zou zijn overgegaan. Zijn antwoord i. d. 7 December luidde daarop:

"Het verbaast u, dat wij onze eerstelingen konden doopen. Wat zal ik u daarvan zeggen? Ik had zelf ook niet gedacht, dit jaar tot die uitkomst te zullen geraken. De goeroes (Minahassische onderwijzers) hebben daartoe veel bijgedragen. Hun omgang met de menschen heeft vertrouwen ingeboezemd, heeft de nieuwelingen bewogen den stap te doen. Onze Battaks zeiven wenschten gedoopt te worden. Langer daar mede te wachten zou niet goed geweest zijn. De uitkomsten zijn nog niet groot geweest. Dit acht ik ook minder noodig. Als onze christenen nu maar standvastig blijven! God sterke en bekrachtige hen! De verzoeking zal ook tot hen komen. Zij hebben geen vervolging te duchten, maar wel moeten zij veel hooren over hun christen-worden. Er zijn er die den spot met hen drijven en hen smaden.

"Van de naaste toekomst had ik goede verwachting. Ik zeg had; want de man op wien ik hoopte is in de vorige maand gestorven. Het was de penghoeloe (het hoofd) van Tandjong