zocht. T)eu Kabosenja van die plaats sprak ik uog heden morgen, [k stelde hem voor, dat een mijner onderwijzers in zijne kampong zou komen wonen. Heel veel ooren had hij er niet naar, en zeide mij, dat het beter ware er een te Tomasa te vestigen. Over eene maand denk ik er heen te gaan. Van alle andere plaatsen heb ik meer verwachting dan van onze woonplaats.

"De beide Talaureesche koelies heb ik gekregen, doch zij zijn nog niet bij mij in in dienst. In deze maand zullen zij hier wel aankomen.

//Van een en ander hoop ik u spoedig meer bijzondere berichten te zenden. Voor ditmaal laat ik het hierbij.

//Met de bede, dat God u blijve steunen en sterken, noem ik mij, hoogachtend, enz."

5. De zending in Zuid-Celebes staat heropend te worden.

In 1849 vaardigde het Nederlandsche Bijbelgenootschap Dr. 1?. F. Matthes, toen Sub-director van ons Zendelinghuis, af naar ZuidCelebes (Makassar), om zich toe te leggen op de studie van de daar gesproken talen, liet Makassaarsch en Boegineesch en eene Bijbelvertaling voor te bereiden. Het is bekend, dat deze geleerde, sedert hij die talen machtig was, begonnen is met zijne vertaling en daarmede nog voortgaat, zoodat het N. Testament reeds in beide talen en van de boeken des O. Testaments zes in die talen door het Bijbelgenootschap gedrukt en uitgegeven zijn. (1) Wij laten hier rusten de spraakkunsten en andere geschriften door Dr. Matthes geleverd en door het Bijbelgenootschap uitgegeven.

Doch zou dit werk vruchten dragen voor de Evangelisatie, dan moest het gebruikt worden door zendelingen. Ons Genootschap zou daarin voorzien. Het verplaatste in 1852 zijnen zendeling Donselaar, sedert 1844 op Timor werkzaam geweest, naar Zuid-Celebes, en stelde hem in 1854 den jeugdigen zendeling Goudswaard ter zijde. Beide Broeders beoefenden inet goed gevolg de taal en kweten zich uitnemend van hunne taak.

In 1858 rekende Donselaar de tijd aangebroken, om het Evangelie aan Makassaren te verkondigen. Hij achtte als eersten stap daartoe noodig, het doen drukken van een klein geschrift, dat bevatte: de Tien Geboden, de twaalf Artikelen des geloofs, het Onze Vader en de woorden //Gij zult lief hebben God bovenal en den naaste als uzelven". De toenmalige Gouverneur van Zuid-Celebes liet beslag leggen op dit geschriftje, en verbood den zendeling de Evangelieprediking. Nadat nu gebleken was dat alle pogingen mislukt

(1) Zie: Handelingen der Alg. verg. v. h. Nederl. Bijbelgen. 1893 p. 195/6.