tenaren als particulieren in de hoofdplaats Medan ontvangen. En nadat Br. Wijngaarden eerst alleen naar zijne aanstaande woonplaats Boeloeh-Hawar was gegaan om de zaken daar eens op te nemen, kwam hij weldra terug om zijne echtgenoote af te halen en waren zij den 21 3teD December aan 't einde van hun lange reis. Wel een lange reis; immers Savoe, de meest Oostelijke onzer Zendingposten, is van Deli, de meest Noordwestelijke, ongeveer zoo ver verwijderd, als van uit ons land tot dwars door Eusland heen.

Boeloeh-Hawar, een niet groote kampong van ongeveer 250 zielen, is gedeeltelijk per spoor, dan per kar en 't laatste deel te voet in ruim een 1 halven dag van Medan te bereiken; zij deden echter de eerste reis derwaarts in twee dagen met één" nacht tusschen beiden logeeren te Petani. Beide plaatsen zijn gelegen aan den meest gebruikten weg, die, door de Tjinkem-pas loopende, de laagvlakte met het hooger gelegen bergland verbindt. Overigens is Boeloeh Hawar geen plaats van veel beteekenis; ook het voornaamste inlandsche hoofd (penghoeloe) van die streek woont niet daar, maar in eene andere kampong, Sala-boelan.

De door Nederlanders in cultuur gebrachte, voor al voor tabak zoo geschikte streek van Deli, de laagvlakte, die zich slechts langzaam iets verheft, is niet dicht bevolkt; het aantal inlanders, daar in een groot aantal kampongs verspreid wonende, bedraagt slechts 15000 a 16000 zielen. Zuidwestwaarts van deze lagere streek begint zich het terrein snel te verheffen, en vormen de uitloopers van het hooggebergte eene ruwe helling, waardoor slechts enkele bergpassen toegang tot de hoogvlakte verleenen. Heeft men echter deze bereikt dan breidt zij zich, natuurlijk met afwisseling van hoogere en lagere gedeelten, zeer ver uit en wordt door eene veel talrijker bevolking bewoond dan de laagvlakte, geschat op 50,000 a 60,000 zielen, die ook ingrootere kampongs samenwonen tot wel van 3000 zielen toe.

Op den duur is het vooral deze bevolking van het hoogland, die men door de üeli-zeuding voor het Christendom hoopt te winnen. Ook Br. Wijngaarden ziet meer vrucht tegemoet van den arbeid daar, dan van die in de laagvlakten: 1°. omdat in zulke groote kampongs met meer vrucht kan worden gearbeid, en als eerst enkelen gewonnen zijn licht grooter aantal volgt; 2°. omdat de bevolking daar ijveriger en werkzamer is, dan die der benedenlanden, waartoe ook het merkelijk koeler klimaat het zijne zal bijdragen; en 3°. omdat hij onderstelt, dat de Battaks d:iar meer vatbaar zijn voor goede indrukken, dan hunne broeders in de doesoen, die reeds te veel allerlei vreemden invloed hebben ondervonden van Europeanen, Maleiers, Chinezen en anderen, waardoor nu juist niet altijd een' gunstige indruk aangaande die