hoe onze levenswijze is; maar komen er van andere kampongs, dan is de eerste vraag, die ze elkander doen: //Wat doet die vrouw van Mijnheer den geheelen dag?" En het antwoord daarop is: //naaien, slapen, zitten. Ze gaat niet naar het veld, zooals wijDit vang ik op van hare gesprekken. Geen wonder, dat ze zoo spreken; ze hebben nooit eene Europeesche vrouw ontmoet. De njora's (aanzienlijke vrouwen) toch zijn in hare oogen eenigszins haars gelijken. Ze ontmoeten die aan de rivier met baden, wasschen, vaatwerk schoonmaken ; maar van mij weten ze niet wat te denken.

Hare levenswijze is geheel verschillend van de onze. Als 's morgens de zon opkomt of soms al voor dien tijd, gaan ze padi stampen; later gaan ze naar de rivier om water te halen, dat ze in bamboe kokers op het hoofd dragen. Eene vrouw heeft dikwijls drie van die watervaten op het hoofd, soms van een meter lengte.

De kleine meisjes koken het eten, en de groote dochters gaan met de moeders mede naar het veld om te werken. Daar blijven ze tot den avond, en keeren huiswaarts met allerlei dingen van het veld, zoo als groenten, eten voor de varkens, ook brandhout. Dat alles dragen ze al weder op het hoofd. Hebben ze de vrachtjes thuisgebracht, dan weder naar de rivier om zich te baden en water te halen, evenals 's morgens. Daarna worden de varkens en kippen gevoederd, en dan is het buitenwerk afgeloopen. Men gaat in huis en maakt vuur aan, om het avondeten te koken. Na het eten gaat men spoedig slapen, wat zeer natuurlijk is, daar ze den geheelen dag in het open veld doorbrengen. Werk binnenshuis hebben ze niet. Eene enkele is vaardig in het maken van mandjes en sirih-tampats, welke laatste dikwijls keurig doorvlochten zijn met allerlei figuren van donkere biesjes. Het maken van zulke voorwerpen heb ik nog nooit gezien; als het vuur gestookt wordt in de huizen rookt het zóó, dat ik zeer verlang naar buiten; mijne oogen zijn daar niet aan gewoon.

Ook heb ik al eens geprobeerd kleine meisjes wat te laten zien, of ik vertelde ze wat uit een Bijbelsch prentenboek, maar het verveelt haar spoedig. En zeg ik tot besluit: //Nu moet je morgen weerkomen, dan zal ik verder vertellen en je allerlei mooie dingen leeren", dan laten ze zich soms in drie of vier dagen niet zien. Alleen als ze zoo eens mogen rondloopen in ons huis en alles bekijken, vooral als ik ze wat geef, dan zijn ze in haar schik.

Zooals u weet is er ééne gedoopte vrouw; nu die komt bijna eiken dag bij ons. Denk daarom niet, dat ze al beter is dan hare zusteren, o neen! dat nog niet. Toch hoop ik, dat door den tijd eenige ijver bij haar zal ontwaken om bezig te zijn. Met haar