probeerde ik verscheidene malen het naaien, maar lust heeft ze er niet in. Indertijd schreef ik eens aan Mevrouw Roskes, dat ik met jongens begonnen was; die willen wel leeren naaien, maar het is mijn zoeken niet, veel liever heb ik meisjes.

Thans nog iets over mijn vertrek van Beloeh-Hawar; daar ik zooals u bekend is tegenwoordig te Medan vertoef. Het was een algemeene roep: //O wat zullen wij bedroefd zijn, als u weg zijt!" Dagen vooruit kwamen ze al bij mij om afscheid te nemen en te vragen, hoeveel daagjes het nog duurde eer ik heenging en of ik toch wezenlijk terug zou komen?

Den morgen van 10 Januari hadden wij voor ons vertrek bestemd. Wij waren van plan zoo vroeg mogelijk van huis te gaan; maar het werd 9 uur. Gij moet weten, om 6 uur hadden we al lui in huis, en we konden niet opschieten door hun geloop en gepraat. Eindelijk gingen wij. Tot bij de kampong gekomen moesten wij afscheid nemen. Allen kwamen naar buiten, en riepen als uit cénen mond: //niet lang wegblijven, hoor!" Zoo gingen wij naar beneden; eenigen brachten ons tot de rivier. Battaksche mannen droegen mij op een' rieten stoel; dat ging boven verwachting goed. Het reisje was voor mij wel wat vermoeiend en warm, maar gelukkig kwamen wij zonder letsel 's middags ongeveer half vijf te Petani aan. Te Petani vertoefden wij twee dagen in de gastvrijje woning van den Heer Heijnneman; ook bleven wij een' nacht over te DeliToewa bij den Heer v. d. Water. Zoo kwamen wij 's morgens van den 13 den Januari te Medan aan. Hier logeeren wij in het paviljoen van den Heer Kolfl', ofschoon deze Heer nog op de thuisreis is. Gij weet wat de reden is, dat ik op Medan wel eenige maanden zal blijven : begin Maart denk ik moeder te worden. Ben ik hersteld, dan weer zoo mogelijk naar onze Battakkers; daar is ons thuis; al is ook zoo'n uitstapje naar Medan wel eens aangenaam.

Met enkele families hier maakten wij kennis; overal werden wij vriendelijk ontvangen. Dikwijls hoorde ik mijn' man zeggen als we ergens waren: //Nu, ik ben tevreden over het eerste jaar." Dat verheugt mij. Ik ben nog eene nieuweling in het zendingwerk, toch heb ik ook eene stille hoop, dat wij de Battaks zullen winnen, al is het niet spoedig.

Moge de Heer ons werk zegenen en vrucht doen dragen! Dit is mijn innige wensch.

Naschrift. Br. Wijngaarden schreef ons 13 April, dat zijne vrouw 21 Maart bevallen was van een' zoon, en dat moeder en kind volkomen welstand genoten. Spoedig zouden zij naar Boeloeh-Hawar terugkeeren. lied.