een zeer merkwaardig boek te noemen, niet alleen omdat het ons Genootschap geldt, maar ook en vooral, omdat daarin zoo veel voorkomt, dat strekken kan tot verheldering van de begrippen omtrent den aard, het doel en de uitkomsten der Evangelische zending in onzen tijd, niet alleen in ons land, maar ook bij toepassing elders.

De Schrijver heeft zich voor dien arbeid onbegrijpelijk veel moeite en zorg moeten getroosten. Men kan zich daarvan geen denkbeeld vormen, als men geen kennis genomen heeft, zij het ook hoogst oppervlakkig, van de geschriften gedurende bjjna eene eeuw van wege ons Genootschap uitgegeven. En waar hij in zijn tweede hoofdstuk een overzicht van die geschriften levert, mocht hij met recht het woord van een vaderlandsch geleerde aanhalen, die verhaalt, dat hij eens, toen hij als student een' zijner leermeesters verzocht hem een goed werk op te geven, waarin hij het noodige over zeker onderwerp kon lezen, ten antwoord ontving: //Daarvoor moet gij zakken met boeken lezen."

Overdreven was dit antwoord niet voor wien het oog had op de geschiedenis van ons Genootschap. De Maandberichten, Handelingen, Extract-acten, Jaarverslagen, //Mededeelingen" om van andere losse geschriften en zelfs werken niet te gewagen, omvatten meer dan 200 deelen, deels van betrekkelijk aanzienlijken omvang.

Prof. Kruijf heeft van dat alles met de meeste zorg en getrouwheid gebruik gemaakt, en moest hij zich ontzeggen het raadplegen van de talrijke brieven en bescheiden in ons archief nog voorhanden, dit wordt begrijpelijk, als men nagaat over hoeveel stof hij in de gedrukte geschriften reeds beschikken kon.

Doch voor den geschiedschrijver komt het er op aan, de hem ten dienste staande stof te bewerken. En wie was daartoe beter in staat dan Prof. Kruijf, die vroeger reeds de schoone blijken gegeven had van zijn historisch talent? Hij rangschikt zijne stof zóó, dat men bij den grooten omvang gelegenheid vindt, zich bij verschillende deelen te bepalen; hij treedt in oorzaken en gevolgen; hij put nutte leering uit de vaak zeer afwisselende gebeurtenissen en toestanden, en doet zulks met eene onpartijdigheid en klaarheid, die in hooge mate waardeering verdienen; hij, die zich wel een vriend van ons Genootschap betoonde, doch zich niet geroepen achtte, in eenige betrekking, deel te nemen aan zijn bestuur. Men moge dit laatste wel eens betreurd hebben, doch daardoor had hij geen verantwoording te dragen, en kon hij te beter met onbevangen oog de gebeurtenissen en toestanden beschouwen en daarop zijn oordeel bouwen. Men mag het dan niet in allen deele met den Schrijver eens zijn,een ander oog zou hier en daar nog wel iets meer en iets anders kunnen ontdekt