Vrijdag middag van den 21 8ten September voelde Wijngaarden al, dat het einde niet ver meer was. Geen oogenblik mocht ik mij verwijderen. Wij hadden N. Pontoh, den Minahasser bij ons. Met dezen zorgde ik dag en nacht voor den lieven zieke. Vrijdag avond werd het steeds minder; altijd door enkel bloedverlies. Ook de maag begon te weigeren; het gevoel van Wijngaarden werd bezwarend en vol alsof de ziekte hooger steeg; vreeselijke pijnen en snijdingen in het lichaam. Aanhoudend warme pappen brachten eenige verkwikkingen aan. 's Avonds kwam de Dokter vier maal, en sedert Woensdag had Wijngaarden gedurig aan Dokter gevraagd: wat denkt u er van Dokter? Doch Dokter zag toen nog geen direct gevaar. Mijn man zeide mij, omstreeks 7 uur in den avond van Donderdag, dat zijn einde zeer nabij was. Toen ik vroeg, hoe hij er zich onder gevoelde, zeide hij mij: //Ach, ik wilde nog zoo gaarne blijven leven voor mijn werk en om mijne Ouders nog eens terug te zien." Maar ik zeide tot hem: //lieve! als God het wil, zal je dan er in berusten en niet er tegen opstaan?" //Ja", zeide hij, //ik berust." Ik zeide hem, dat ik ook berustte, wetende dat wat onze Hemelsche Vader over ons beschikt zeker het beste is. Nu begon hij te spreken over mijn blijven in Deli. Altijd had ik vroeger gezegd: //als je sterft, man! blijf ik te Boeloeh-IIawar tot er hulp uit Holland komt." //Nu", zeide hij, //het blijft bij de afspraak, gij gaat naar BoeloehHawar terug en wacht tot een andere broeder mij komt vervangen." Hij vroeg mij, zijne Ouders hartelijk te groeten. Over die was hij het meeste begaan. Verder droeg hij mij de zorgen op voor onzen kleine (die was net op dien dag een half jaar geworden).

Zoo ging het einde steeds meer naderen; ten half twaalf uren was het afgeloopea. Tot het laatste oogenblik was ik aan zijne zijde, en vergat mij zelf en alles wat mij omgaf, om hem te troosten. Het geheele lichaam was om 8 uur al koud; warme kruiken en wollen dekens baatten niet. De nacht was voor mij verschrikkelijk. Den volgenden morgen stuurde ik al vroeg om Dominé Klerk de "Reus, die dadelijk bereid was, mij in alles te helpen en te raden. Eerst liet ik de goeroes bericht geven, en ik verzocht de begrafenis uit te stellen tot dezen gekomen zouden zijn. Gelukkig waren allen aanwezig, goeroe Pesik zelfs met vrouw en kind (ze hadden den geheelen nacht geloopen). Zondagmorgen 8 uur werd het overschot van mijn' geliefde naar het kerkhof te Medan gebracht. Vergezeld van Mijnheer van Eenesse (bij wien ik nu tijdelijk logeer) ging ik in stilte mee naar de begraafplaats. Vele Heeren uit Medan en omstreken waren aanwezig, zelfs de nieuwe Eesident, de Heer Kooreman was tegenwoordig. Wijngaarden had hem