D.V. reeds weder op zijn terugreis. God geve, dat zijn rusttijd hem en zijn gade geestelijk en lichamelijk moge hebben verkwikt.

Omtrent zijn werk schrijft ons Br. Niks, dat hij bij zijn bezoek in Juli Br. Letteboer hoorde preeken in het Maleisch, en dat hij verbaasd stond over het gemak waarmede hij zich van die taal bediende. Meer nog verblijdde hem (en ons) dat onze zendeling zich zeer toelegt op de landstaal. '/Hij begint in het daaglijksch leven," zoo schrijft Br. Niks, «evenals zijn vrouw, aardig Savoeneesch te babbelen. Elk woord dat zij kennen, gebruiken zij, en dat is het ware. Sommige menschen wachten totdat ze de taal goed kennen voor zij beginnen te spreken, en vergeten, dat men al sprekende het meeste leert. Letteboer steekt van wal, en maakt natuurlijk fouten, die hij echter gemakkelijk aan het lachen der menschen bemerkt en zoo leert verbeteren." In een quaestie met het gouvernement over het inzegenen van huwelijken, was de meerdere ervaring van Br. Niks onzen zendeling van groot nut.

Men kent den toestand op Savoe. Er zijn daar een 4000 Christenen, maar het aantal dergenen, die dezen naam met eere dragen, is helaas zeer gering. Onze Broeder heeft dan ook voorloopig meer tot taak de gemeenten te leiden, dan wel te streven naar uitbreiding. Wij laten hem zooveel mooglijk zelf van zijn arbeid vertellen.

Ofschoon ik nog zeer zwak was, mocht ik toch de beide Paasch dagen zelf voor de gemeente optreden. Enkele Christenen van Seba hadden mij uit eigen beweging verzocht, met Goeden Vrijdag het Avondmaal te bedienen. Voor die heilige taak voelde ik mij toen nog niet sterk genoeg, en moest dus weigeren; evenwel voegde ik er de belofte bij om, mocht ik wat aansterken, het Avondmaal te houden op Hemelvaartsdag. Gode zij dank, mijn vurige wensch en deze belofte zijn vervuld geworden. Die week was voor mij druk en vermoeiend. Des Maandags vóór Hemelvaartsdag had ik al de lidmaten van Seba bij mij laten komen, om persoonlijk met hen over die heilige handeling te spreken. Aardig was het de antwoorden te hooren van mijne luidjes. «Ja mijnheer, ik ben een groot zondaar, want ik vecht nog al eens dikwijls." «Ik niet minder mijnheer, want voor vier dagen heb ik nog met mijn man kippen gestolen" enz. enz. Een oud moedertje, een goed, trouw zieltje, verklaarde: «Neen mijnheer ik doe niets geen zonde, ik