geschiedde ook nu Louwebier eu ik vergaderden tnet het medewerkend personeel en de vertegenwoordigers der gemeenten. Toen, omdat ik het werk overgaf aan Louwerier ; nu, omdat deze het mij weder teruggaf. Er viel toen en nu natuurlijk een en ander te te bespreken, op te dragen, aan te bevelen enz.

De Broeders Brouwer en Louweuier hadden natuurlijk nog niet kunnen beginnen met het gemeentebezoek in mijne filialen, voor het eerste semester. En ik begreep al spoedig, dat ik dat nog geruimen tijd zou moeten uitstellen, en wel tot na de bediening des Avondmaals in de hoofdgemeente, dus tot na Paschen. Dat gemeentebezoek vordert heel wat tijd. Er is pl. m. drie maanden tijds mee gemoeid. Als ik dus daarop wilde wachten, om de gemeenten te ontmoeten, zou het zeer lang duren, vóórdat ik allen ontmoet zou hebben. Velen verlangden naar een wederzien, en ook ik wenschte de gemeenten aan strand en meerover weer te zien. Zoo besloot ik dan tot een haastig reisje naar die gemeenten. Yeel tijd kon ik er niet voor besteden; er was te Tondano zoo veel en zoo velerlei te doen. De reis duurde van 26 Maart tot 3 April. Ik trof gedurende dien tijd samen met zeventien gemeenten. In enkele vertoefde ik slechts eenige uren. Waar ik overnachtte, hield ik des avonds godsdienstoefening. Overal hartelijke, blijde ontvangst. Aan toespraken van jeugd, jongelingschap en gemeenteleden ontbrak het niet. Het waren dagen van geheiligd genot, maar ook van groote gemoedsbeweging. Aanhankelijkheid blonk overal uit. Dankbare blijdschap vervulde menig gemoed. Aan den meeroever had men ook uiterlijk aan zijne blijdschap uiting gegeven door 't oprichten van eerepoorten, eerebogen, door vlaggen en groen. Maar genoeg. Het was een tocht vol zegen en bemoediging.

Wat de gemeenten, zoowel de filialen als die te Tondano, deden, om hunne blijdschap over, en dankbaarheid voor mijne behouden terugkomst aan den dag te leggen, was mij zeker verre van onverschillig. Het was zelfs streelend voor mij en bemoedigend. Het stemde mij dankbaar. Maar toch klonk er ook een weemoedige toon in mijn hart. Goddank, geen wanklank, - doch waarschuwend. Ik besefte opnieuw, dat men mijn persoon en mijnen arbeid, - wil men, mijne verdiensten, - niet weinig overschat. Vanwaar komt mij al die eere toe! De Heer weet alle dingen. Voor Hem moest en moet ik mij verootmoedigen. Maar ook, dat eer- en hulde-, doch meest (lat liefdebetoon, moest mij dringen, om te trachten, meer voor de gemeenten te zijn en te doen dan tot heden. Het moet mij drijven tot vernieuwde krachtsinspanning, om mijzelven en mijne krachten van lichaam en geest aan de gemeenten te geven. Daartoe helpe mij God! De liefde van Christus dringe mij! Mijn levensavond is reeds verre gevorderd. Straks komt de nacht. En er is nog zooveel te doen! En ik kwam nog zooveel te kort! De Heer zij mij genadig! De vrienden in Holland, wier hart warm voor de zendelingen klopt, - die ook mij veel liefde bewezen, - zullen niet nalaten hun gebed ook voor mij te verdubbelen, opdat mijn werk, het werk van mijne laatste dagen, niet het minst gezegend zijn.