genoeg danken kan; waardoor veel, dat me in mijn arbeid bezwaart en bemoeielijkt, vergoed wordt. Mijne toespraak werd meermalen afgewisseld door gezang, dat blijkbaar door velen van heeler harte aangeheven werd.

Nadat ik gesproken had, hebben zes zusters achtereenvolgens het woord gevoerd. De eerste, Njora Kowaas, de weduwe van den overleden inlandschen leeraar Petras Kowaas, de éénig overgeblevene van de acht oprichtsters der Vrouwenvereeniging van Tondano, - sprak Maleisch. De anderen bezigden hare moedertaal, doorvlochten met uitdrukkingen in "t Maleisch, vooral aanhaling van teksten. Eigenaardig was soms de beeldspraak, waarin de gedachten werden uitgedrukt, zooals van haar, die den wensch uitsprak, dat de Vrouwenvereeniging mocht zijn als een rottan (waarmee men hout sleept) om ons naar den hemel te trekken. Een paar maakten melding van den bouw der kerk te Tondano; ééne wees daarbij op den tempel, niet door menschen, maar door God gebouwd, waarin wij eens hopen binnen te gaan. Deze laatste sprak ook een woord van hulde en dank tot Njora Kowaas.

De spreeksters stonden eenvoudig van hare zitplaatsen op, en spraken staande, zonder zich te verplaatsen. Hooge ernst was op aller gelaat en geheele voorkomen, en lag in aller toon. Maar zij spraken vrijmoedig, met gevoel en overtuiging, dankbaar en ook moedig, lol'zeggend en schuldbelijdend, opwekkend en vermanend.

Het laatst sprak Majoor Soepit een kort woord van deelneming en opwekking. Van zijne moeder ging indertijd de gedachte uit tot de oprichting van de Vrouwenvereeniging van Tondano. Hij sprak over de moeilijkheden, bij den kerkbouw ondervonden, maar mede door den steun der vrouwen gelukkig overwonnen, en hoopte, dat de vereeniging zou staan, als een huis op eene steenrots gebouwd.

De bijeenkomst, die van 9 tot over J2 ure geduurd had, werd door mij gesloten met dankgebed, waarna de menigte zich in onze groote negeri verspreidde.

Was dat niet „eene bijzondere feestviering?" - Zóó iets was te Tondano nog niet voorgevallen, evenmin in de overige deelen