van dat jaar trad hij in den christelijken echt. Steeds bleef hij een getrouw bezoeker van kerk en onderwijs, doch eerst den 24 slen Maart 1889 werd hij met zijne vrouw tot lidmaat der gemeente aangenomen. Niet lang daarna viel de keuze op liem als diaken der gemeente. Zij had niet beter kunnen zijn. Al kon hij niet lezen, toch wist hij veel uit de H, Schrift, werkte ijverig door woord en voorbeeld. Zijn gezin was een toonbeeld in de gemeente. Al zijne kinderen, behalve twee, die nog jong zijn, werden tot lidmaat der gemeente aangenomen en zijn steeds trouw in de bijwoning der openbare godsdienstoefening.

Hoe vroolijk blikte Jan mij altijd tegen. Menigmaal haalde ik hem in, als hij kerkwaarts ging, of wachtte hij mij aan de poort van zijn ert af, om met mij verder te wandelen. Hij was een blijmoedig christen. Besprak ik gemeentebelangen, 't zij in de vergadering van den Kerkeraad, of ook onderling, Jan toonde de grootste belangstelling. Menige vraag om opheldering over het gehoorde toonde, dat Jan nadacht, de dingen overpeinsde. Met welk een liefde werkte hij laatst mede aan de versiering van kerk en erf. voor den feestdag op 19 December. Toen ik in November te Kakaskassen was, kwam hij uit de kerk naar mij toe, en stopte mij 3(1 cent in de hand. ,.W;it is dit, Jan?" vroeg ik. „Twee Bijb. almanakken mijnheer." „Ja, maar die zijn nog niet uitgegeven,' antwoordde ik. „Dat weet ik wel," was zijn antwoord, „doch dan krijg ik ze stellig, als u het geld maar hebt."

Den 2-3 sten Januari jl. deed ik 's morgens dienst te Kakaskassen, sprekende over Lukas 10 : 20b. Ik was bedroefd over de slechte opkomst dien morgen. Er waren maar ruim 100 personen. Ik ben dit niet gewoon. Het getal had minstens driemaal zoo groot kunnen zijn. Het minder gunstige weder der laatste weken had zeker grooteu invloed. Toch hinderde het mij, en vermaande ik hoog ernstig om meer medewerking in de gemeente te vinden. Ook Jan was niet ter kerke, li ai ten ziekte behoorde dit tot de zeldzaamheden. Menigmaal zag ik hem, zich half slepende, kerkwaarts begeven. Ik vroeg echter niet naar Jan, wel naar andere personen. Eene week later klonk mij als een donderslag in de ooren: Jan is overleden. Dadelijk stond bij mij va^t, dat ik hem mede grafwaarts wilde geleiden.

Huis en erf was vol met belangstellenden, toen ik aankwam. Pas was ik binnen of de Iloekoem-toewa zeide mij: „mijnheer! hij is in vol geloof heen gegaan."" Hij wist, dat hij moest sterven. Een kliergezwel, naar binnen opengebroken, was de oorzaak van zijn dood. Op zijn ziekbed had hij alles geregeld,