meer onverdiend dan ooit een menscli ondervond, — die dat alles tegemoet ging met kalme beslistheid en met een stoutmoedig' woord, als dat: //ik heb de wereld overwonnen"; ziet dan heeft zulk een woord tegenover de nederlagen in eigen boezem voor ons onvergelijkelijke waarde.

Inderdaad was het afgeloopen jaar voor ons. Genootschap een, waarin in eigen boezem nederlagen werden geleden. Men verwijt© ons niet, dat wij Gods zegeningen vergeten, wanneer wij dit Jaarverslag aanvangen met eene opsomming daarvan. Wij hebben helaas omtrent de laatste 12 maanden zeer veel droevigs te vermelden, gebeurtenissen, waarin de zonde een groote rol speelde. Onze Br. Hulstra , wiens zonderling gedrag reeds geruimen tijd onze rechtmatige achterdocht opwekte, en dien wij daarom niet langer te Limbotto konden laten, is thans geheel uit den dienst des Genootschaps ontslagen. Het besluit daartoe werd genomen in de October-vergadering vau het Hoofdbestuur, eu helaas, reeds een half jaar later, in de vergadering van April j.1., werd hetzelfde besluit genomen ten aanzien van Br. Bieger . Reeds geruimen tijd geleden had hij door zijn gedrag ons vertrouwen ernstig geschokt, maar wij hoopten, dat hij het zou kunnen herwinnen. In plaats daarvan evenwel kwamen er telkens berichten tot ons, die den ongunstigen indruk kwamen versterken, zoo zelfs dat er thans van een weder herwinnen van ons vertrouwen geen sprake meer kon zijn. Wij moesten daarom op 21 April j.1. besluiten ook s hem uit den dienst des Genootschaps te ontslaan.

Gelijksoortige ervaringen deden wij op in het Zendelinghuis. In ons vorig verslag deelden wij mede, dat den 10' 1 " 1 Mei vijf nieuwe kweekelingen waren opgenomen. Eeeds zeven weken later moesten wij één van hen ontslaan, en in den loop van den cursus, die thans ten einde spoedt, volgden nog twee anderen. Bij de vermelding hiervan mogen en moeten wij er nadrukkelijk op wijzen, dat voor het ambt eens Zendelings bijzondere eigenschappen worden vereischt. Wij hebben noodig mannen des geloofs; maar dit veelzeggende woord sluit o.a. in zich, dat wij noodig hebben mannen met buitengewone vastheid van karakter, mannen uit één stuk, die geen duimbreed afwijken van de taak, die hun werd opgelegd; en aan den anderen kant mannen, wier standvastigheid geen stijfhoofdigheid is, die weten te letten op de teekenen der tijden, die zonder iets van hun eigen persoonlijkheid in te boeten, toch genoegzaam plooibaar en rekbaar zijn om zich geheel te verplaatsen in de gedachtenspheer van menschen, van welke een groote afstand hen scheidt.