zinnige bewijzen van genegenheid. „Hoewel ik mij nooit heb beijverd", zoo schrijft onze Broeder, „om zekere populariteit te verwerven, deed het mij goed te weten, dat er in die flegmatieke Javanen een hart warm voor ons klopt om Christus wille. Dat maakt den arbeid, bij velerlei teleurstelling, licht. Wij gevoelen het, als het er op aankomt, dan mogen we rekenen op een phalanx, die ons steunen zal. Het Christendom is een macht geworden, een kleine macht nog weliswaar, maar toch een macht in de Javaansche maatschappij." Het moet een eigenaardig genot voor Br. A. liruijt zijn geweest om in de verslagen der helpers te lezen, met hoeveel geestdrift in de verschillende gemeenten de toebereidselen tot zijn ontvangst zijn gemaakt. Enkele staaltjes worden er van medegedeeld, die ons doen begrijpen, hoe onze Broeder God kan danken voor de plaats, hein in de harten der Javanen gegeven.

Wij willen thans het een en ander aan het rapport ontleenen en vangen daartoe aan met het algemeen overzicht.

In 1897 steeg het zielental der gemeenten, welke tot den kring van Mödjö-Warnö behooren, tot 4216; een vermeerdering dus van 46 zielen, die grooter zou geweest zijn, waren niet 107 Christenen naar elders vertrokken om zich in nieuwe ontginningen een beter maatschappelijk bestaan te verwerven. Na afgelegde belijdenis werden door den doop in de gemeenten opgeïiomen 6i volwassenen. Het aantal gedoopte kinderen van Christenouders bedroeg 146, dat der catechumenen 81. Eén Christenvrouw viel af, een melaatsche, die in een leprozengesticht werd verpleegd. De opkomsten in kerk en catechisatie waren vrij belangrijk grooter. De gemiddelde cijfers voor de morgendiensten gaven 1117 en die voor de avondbeurten (kinderkerk) 603, totaal 1720, een vermeerdering van 190 vergeleken bij 1896. De gemiddelde opkomst op de catechisatie bedroeg 865, d.i. 86 meer dan in het vorige jaar. Ook Mohammedaansche kinderen bezoeken deze geheel vrijwillig.

Het aantal leerlingen op de scholen bedroeg aan het einde van 1897 een getal van 1307, waarvan voor Mödjo-Warnö alleen 671. Daarvan waren 418 Christen-jongens, 375 Christen -meisjes, 470 Mohammedaansche jongens, en slechts 44 Mohammedaansche meisjes. Is deze toename van het aantal leerlingen (het totaal aantal uit. 1896 bedroeg 1245) een verblijdend verschijnsel, de moeilijkheid in het vinden van geschikte plaatsruimte gaat er meê gepaard, hetgeen voornamelijk geldt van de Fröbelscholen. In het verslagjaar werd een begin gemaakt met het opzetten van een ruimere 2 e Fröbelschool, daar de hiervoor dienstdoende oude kerk veel te klein was geworden Door de hulp van zendingvrienden in het Vaderland, die voor dit doel ƒ 603,—