allerlei verkeerde begeerlijkheden. Zoo bekende eens een hoofd van eene zeer groote desa nabij Swaroe mij, dat het Christendom zeer mooi is, dat de handelingen van de Christenen voorbeeldig zijn, dat hunne huizen en erven er zoo goed uitzien; maar wat vond hij een groot bezwaar ? Als er bij een Christen feest is, mag er wel wajang en gamëlan zijn, doch dansmeiden worden niet toegelaten. Dit vond hij een groot bezwaar. Het was geen praatje van dien man; hij meende het ernstig. Zoo zijn er velen, die geen afstand kunnen doen van hunne lusten en begeerten en daarom verre van ons blijven. Mogen veler oogen geopend worden, opdat men zijuen geestelijken nood leere inzien en daardoor eene begeerte naar het Christendom ontsta!"

Veel valt er van die jonge nederzettingen nog niet te zeggen. De ontginners trekken nog voortdurend heen en weer. Men woont er nog niet voor vast. Eerst tegen den oogst zal men er zich met vrouw en kinderen gaan vestigen.

«De terreinen, die men ontgint, zijn uitgestrekt, vlak en waterrijk, zoodat, als alles naar wensch gaat, daar groote, welvarende gemeenten kunnen ontstaan. Veel dank ben ik verschuldigd aan den Controleur dezer onderafdeeling, voor ZEd. welwillendheid en hulp bij het toestaan van deze ontginningen.

Te Pondok-rëdja zijn 17 ontginners, waaronder een paar Christenen van.de Gereformeerde zending op Midden-Java en 6 Mohammedaansche huisgezinnen, ook afkomstig van Midden-Java. Deze lieden worden thans onderwezen. Dertig bouws zijn reeds beplant. Te Tambak-rëdja zijn 15 ontginners. Daar de toestemming laat is afgekomen, heeft men er nog niet zoo veel opengekapt. Eerst in '98 kan men daar goed beginnen. Onder deze ontginners zijn ook een paar Mohammedanen, die Christen willen worden. Beide ontginningen toonden levensvatbaarheid te hebben.

Helaas, dat mijne bede om hulp, in het vorige jaarverslag aan de vrienden in Holland gedaan om mij te helpen aan een ontginningsfondsje, onbeantwoord is gebleven! De ontginners zijn zoo arm; willen wij maken dat de Christen-desa daar ontstaat, zoo moeten wij ze wat steunen. Het geld, dat men hiervoor geeft, is goed besteed, werpt rijke vruchten af. Ik hielp de armsten naar vermogen aan bijlen, kapmessen, zaaipadie en rijst om geregeld te kunnen werken, want anders moet men telkens zijn werk verlaten om eerst elders geld en voedsel te verdienen, om dan weèr voor een paar dagen het werk te kunnen voortzetten. Het is nu de zwaarste tijd voor de ontginners; over een paar maanden kan men oogsten; dan is het grootste leed geleden en smaakt men de zoete vruchten van zijne