deze negerij tot zijne verblijfplaats te kiezen, waarover zij zeer verblijd waren.

„ Wij kwamen nu te Kakas , eene negerij, welke berucht is wegens hare schandelijke feestdagen, en schaamtelooze dansen. Toen de Ithukum besar hoorde, waarom wij de Manahasse doorreisden, toonde hij zich buitengemeen verblijd en gaf in de volgende woorden zijne begeerte, om Christen te worden , te kennen : „ Wij zoowel als alle de Alvoeren zijn blind en duister, niet wetende waar wij zullen heengaan; maar de Christenen zijn verlicht, want wat wij weten hebben wij van de Christenen geleerd. Wij zijn dom en onnoozel, niet wetende wat goed is, maar de Christenen hebben hun boek, dat hun alles zegt. Toen ik als soldaat op Java bij andere Heeren was, heb ik mij over mijne onkunde geschaamd. En ofschoon ik nog geen Christen ben, zoo ben ik toch ook geen Alvoer meer; want sedert ik van Java ben teruggekomen, heb ik mijne tampat fosso (eene groote trom en eenige bladeren, die als heiligdommen bewaard en bij de Heidensche feesten gebruikt worden) weggeworpen en alle Heidensche gebruiken verlaten. En nu verzoeken wij om eenen onderwijzer, opdat wij verlicht worden, en den waren God leeren kennen." Wij beloofden hem eenen meester, en daar de negerij aan een groot meer ligt, staken wij met eene praauw over hetzelve, naar Rompokko ons begevende , alwaar wij ook zeer vriendelijk ontvangen en aanstonds om eenen onderwijzer verzocht werden.

„ Alvorens wij Rompokko verlieten, kwamen al