te leur, en na Kin tang , een eiland in de nabijheid, aangedaan te hebben, zeilden wij naar Schang hai, eene groot e koopplaats ten zuiden van de Tang tse kiang- rivier, in de provincie Kiang soe. De grond is hier buitengemeen vruchtbaar, de bewoners zijn nijverig, maar morsig en onbeleefd. Ik deelde hier openlijk op de straten het Goddelijke woord uit en werd daartoe ten sterkste aangespoord door de dankbaarheid, waarmede men hetzelve ontving. Wij bezochten ook Tsung ming , een zeer groot eiland in den mond van de Tang tse kiang , en daar wij geene Mandarijnen ontmoetten, vond ik genoegzame gelegenheid, om boeken uit te deelen.

„ In hope van de Engelsche vloot, welke naar Tién Chin zou gaan, te ontmoeten, stevenden wij naar de provincie Schan tong , maar dezelve niet vindende, zeilden wij naar Korea. Dit schier-eiland heeft volstrekt geen verkeer met eenig ander volk dan de Chinezen en Japannezen. Het is niet zoo wel bebouwd als China , evenwel zeer vruchtbaar en wij vonden de perziken en druiven wild in de bosschen groeijende. Zoodra wij met de Koreërs in aanraking waren gekomen, begon ik ook hier met de bekendmaking van het Goddelijke Evangelie. Nooit gevoelde ik een hooger genoegen dan toen ik voor de eerstemaal in dit verafgelegen land de Hemelsche waarheid verspreidde. Ook aan den Koning schonk ik eenen Bijbel en verscheidene Traktaatjes, die hij, hoop ik, zal hebben gelezen, ofschoon hij in den beginne veel zwarigheid maakte. Dit is een zonderling volk, minder bijgeloovig dan