over onze zamenkomsten, en wat wij er voor anderen zullen bidden , dat doe Hij er ons in rijke mate ook voor ons zeiven vinden I

Thans deelen wij u mede het navolgende

Uittreksel uit het Dagverhaal fan Broeder j. e. höfker, gehouden op Moa, gedurende het jaar 1831.

„ Ik vang dan wederom aan," aldus begint onze broeder het verslag zijner werkzaamheden, „u een en ander mede te deelen. De toekomst, die mij, zooals ik laatst gemeld heb, donker scheen, heeft zich ontsluijerd, de vijanden hebben een tijdlang de overhand gehad; en schenen zij bij den aanvang niets minder dan de uitroeijing van het Christendom alhier te bedoelen, de uitkomst levert echter overvloedige stof, om Hem te prijzen, die met almagt ter onzer hulpe bekleed is."

Voorwaar, wat broeder höfker van de eerste negen maanden dezes jaars ons mededeelt, is ten hoogste bedroevend, niet alleen wegens de weinige vruchten, welke zijne getrouwe en onvermoeide pogingen onder de bevolking van Moa gedragen hebben, maar bijzonder ook wegens de droevige tooneelen, welke hij aanschouwen, en de gevaren, waarin hij deelen moest, terwijl hij bovendien tweemalen door eene ernstige krankheid werd aangetast. Reeds vroeg in het jaar hadden zich onder de Op-