terugkeeren en de Baharutzen achterlaten in de ellende, waarin wij hen gevonden hadden. Onze spijsvoorraad was ten einde, en een langer verblijf bij hen had toch geene nuttigheid aangebragt. Wij waren echter nog maar eenige uren voortgereisd, toen wij van alle kanten mam,en op ons zagen aankomen. Het waren Baharutzen, omtrent vijftig in getal, die ons betuigden , zij konden niet van ons scheiden en waren besloten ons te volgen , waarhenen wij gingen; ja, al moesten zij. steiven, zij konden ons niet verlaten Ofschoon wij, door hen met ons te nemen , slechts met eenen hoop noodlijdenden ons belastten , wij konden toch niet besluiten hen af te wijzen. Wij namen hen alzoo m«le naar onzen zendingspost Motito , waar wij hun den voor hun onderhoud noodigen grond hebben toegewezen, maar tot den oogst toe hen nog ondersteunen moeten. Buiten ons is er niemand in de wereld , die zich over hen bekommert, zoodat wij hen niet konden afwijzen , terwijl wij op de goedkeuring en de ondersteuning van onze broeders in Frankrijk vasten staat maken."

Na dit verhaal sluit de Zendeling zijn berigt met de volgende opmerkingen : „ Tot heden toe zijn alle onze pogingen grootendeels mislukt: plan bij plan, beproeving op beproeving, zware inspanning, verre togten, groote opofferingen, alles is vergeefs geweest. In het verloopene jaar hadden wij geene andere toevlugt dan het opene veld , geen ander dak dan het gewelf des hemels , geene andere woning dan onze wagens. Wij hebben het woord des