genaamde Christenen alhier ook nog niet veel beters gehoord en gezien hebben.

„ Dit alles en nog veel meer maakt den arbeid van eenen Christelijken zendeling, van eenen bedienaar des Evangelies onder dit volk in den beginne zeer moeijelijk, waar nog bijkomt, dat wij hunne taal nog niet verstaan, en slechts door middel van het Maleitsch tot en met hen kunnen spreken. Hoe ons bij zoodanigen toestand dezes heidenschen volks onder het werk te moede is, en dat wij dikwerf zwaar zuchten, laat zich ligt denken. Alleen wij weten, dat de Heer almagtig is, en verwachten v zoo, meL het oog des geloofs op Hem gerigt, het beste. Ja, dat ootmoedige geloof in dien Heer en Heiland, die, gelijk ons, zoo ook deze ongelukkigen minde tot den dood, versterkt en vertroost ook mij in deze geestelijke woestenij, en geeft mij hoop, ook daar waar ik nog niets zie. En zoo ga ik dan in vertrouwen op Hem, die mij geroepen heeft, dag aan dag gemoedigd voort en doe in zwakheid, in het mij aangewezene gedeelte zijns wijnbergs, wat mijne hand vindt om te doen, terwijl ik biddende den zegen van boven verwacht."

In denzelfden brief deelde broeder schwarz ons mede, dat hij te Menado in den echt verbonden was met Mefufvrouw t. constans , en dat hij in deze belangrijke zaak met broeder hellendoorn geraadpleegd en van dezen broederlijke hulp tot het verkrijgen van zijnen wensch genoten had. Hij beschrijft zijne vrouw als eene Christin, die het Koningrijk van God ern-