en kindlinger, die in 1829 overleden is, tot de Engelsche Genootschappen, in Bengalen gevestigd, het hoofddoel, waartoe zij door ons zijn uitgezonden , echter wordt bereikt, en, naar hetgeen wij uit een' brief van den eerstgenoemden zullen mededeelen, het gevolg nu reeds onze verwachting te boven gaat.

In het bedoelde Maandberigt wordt in het algemeen van Indiê gezegd, dat sedert de laatste maanden dat gedeelte der wereld de aandacht meer bijzonder tot zich getrokken heeft, zoo wegens staatkundige en handelsbetrekkingen, als wegens den staat der beschaving, der zedelijkheid en der godsdienst. Allerbelangrijkst is de verandering in begrippen en gevoelens omtrent de dwaasheid en ongerijmdheid van het bijgeloof, waarvan de inboorlingen sedert eeuwen de bedrogene slagtoffers waren.

De afschaffing van het verbranden der weduwen, de opheffing van de schatting, welke de bedevaartgangers aan het Gouvernement moesten opbrengen, het toenemende gebruik der Engelsche taal, en de algemeene begeerte naar onderwijs in dezelve, zijn zoo vele bewijzen voor eene ophanden zijnde hervorming, diebinnen weinige geslachten het Hindoisme plaatsen zal in de rei dier vernederende dwaalbegrippen , die, hoezeer te voren vermogend en uitgebreid , later slechts eene plaats vinden in de geschiedenis van vorige eeuwen. Nooit was het uitzigt van de vrienden der zendelingszaak meer aanmoedigend, nooit de stem tot onverwijlde hulp meer dringend. De berigten uit Bengalen stemmen daarin