toenemend getal, overreden mogen, om met ons den Heer te dienen, opdat wij te zamen in de hemelsche gewesten mogen worden opgenomen, en eens ons vereenigen met de groote schaar, die, in Zijne tegenwoordigheid, den onafhankelijken en eeuwigen God onafgebroken verheerlijken zal, tot in alle eeuwigheid.

„ Gelijk de heilige Paulus i Kor. XTII: ia zegl, dat wij nu door een duister glas zien, maar alsdan zullen zien van aangezigt tot aangezigt, zoo gelooven wij in deze wereld nederig en ootmoedig in onzen Heer en Heiland, ofschoon wij het heerlijke aangezigt van onzen Hemelschen Vader niet geene vleeschelijke oogen aanschouwen kunnen. Doch in het toekomende leven zullen wij bekwaam zijn , om de Majesteit van onzen Hemelschen Heer van nabij te zien met groote helderheid. Hoezeer gij en ik zoo ver van elkander verwijderd zijn als de eene pool des hemels van de tegenovergestelde, en wij elkander niet in persoon ontmoeten kunnen, hopen wij echter elkander te zien in de tegenwoordigheid van onzen Hemelschen Vader, en Zijne almagt eeuwig te danken en te loven. Mijn Heer! het is mijn bijzondere wensch, dat gij in dit leven met vreugde werken moogt in de aangelegenheden van onzen hoogverhevenen Heer; dan zal de Heer, in den dag van het algemeene gerigt, de kroon der regtvaardigheid schenken aan u en aan allen , die de verschijning van onzen Heer en Zaligmaker hebben lief gehad."