openliggenden akker dadelijk te bezaaijen, opdat niet anderen tot onzen arbeid mogen ingaan.

„ Volgaarne zou ik, na zoo lang verbeiden, en niettegenstaande ik mij door een langdurig verblijf onder de keerkringen verzwakt gevoel, indien mijne plaats behoorlijk vervuld en de opvoeding mijner kinderen verzorgd ware, gaarne zou ik mij dan bij de eersten voegen, die dat land voor onzen Verlosser in bezit nemen; maar in eene zaak van dat aanbelang wil ik geenen stap doen , zonder dat mijne roeping mij helder is, en ik de toestemming heb mijner vrienden en bestuurders in Europa. Ik beveel dit onderwerp aan derzelver ernstige overweging. Wekt allen op tot ondersteuning der Chinesche zending, geeft uwe bevelen aan uwe Chinesche Zendelingen op de buitenposten, betrekkelijk de reis naar China zelve, en gelooft mij, enz."

Uittreksel uit eet? brief van den Zen• delingsbroeder k. gutzlaff, Kanton 23 Maart 1834, aan Bestuurdcren van het Nederlandschc Zendelinggenootschap.

„ De vier wintermaanden sleet ik in het wingewest Fokièn. Nooit heb ik zoo vele duizende boeken verspreid dan gedurende dezen tijd. De inboorlingen in elk der gewesten kwamen met geheele scharen mij te gemoet, en eischten met onstuimigheid, dat ik Bijbels en Traktaten aan hen zou uitdeelen. Zij wachtten niet tot dat ik hun dezelve uitreikte, maar namen, in spijt van mijn- ernstig verzoek,