handelden , Lieven onze gemeenteleden te liuis, om toch geene enkele vergadering te verzuimen. Geen Heiden stoorde ons, en wij gevoelden ons met onzen Heiland en onze kleine kudde regt innig verbonden. De indruk, welken deze groote geschiedenis maakte op de harten onzer toehoorders, was duidelijk te bespeuren."

Nog eenige proeven van den zegen, die op den arbeid rustte. Een heidensch meisje was door een' der Christenen als pleegkind aangenomen, maar werd op een' tijd, dat zij naar de bron was gegaan om water te scheppen, door een' Heiden aangegrepen, en met geweld naar het Negerdorp teruggevoerd. Hier zochten echter hare bloedverwanten te vergeefs haar hart van den Heiland te vervreemden. Zij zeide in kinderlijke eenvoudigheid: » de Heiland roept alle kinderen tot zich, en zegt zelfs, dat niemand hen verhinderen mag om tot Hem te komen." Op een' anderen tijd, toen zij ten aanliooren van verscheidene heidensche kinderen bad en zong, zeiden deze: » laat dat na5 gij zijt nu toch eenmaal van de kerk weg, waar dit het gebruik is." Maar de kleine liet zich hierdoor niet van haar stuk brengen, en hernam: » mijn God weet altijd, waar ik ben, al ben ik ook van Zijne kerk verwijderd." — Een zoon van den ouden simon aduka, mattheüs genaamd, werd op eene zware proef gesteld. Het kwam aan den dag, dat zijne vrouw zich aan echtbreuk had schuldig gemaakt. Daar dit ook bij de Heidenen hoogstschandelijk gerekend, en zwaar gestraft