senen gedoopt, en het gelieele getal gedoopten beliep op het einde van dat jaar honderd vier en twintig"

De overige posten van het Rijnsche genootschap liggen in eene meer woeste streek, waar de bodem zand- en steenachtig en dus weinig vruchtbaar is. Daarenboven heeft in deze streek eene lange droogte gelieerscht, waardoor alle wasdom verhinderd werd, en het er ook voor het tegenwoordige naar het uiterlijke niet gunstig gesteld is. Hierdoor heeft men dan ook te Ebenezer, waar men van TVuppertlial het eerst aankomt, veel gebrek geleden. Ofschoon men veel gedaan heeft, om de vruchtbaarheid der omliggende akkers en tuinen te verbeteren, de toekomst blijft steeds bang op eene plaats, waar niet dan veelvuldige regens den grond voor den akkerbouw geschikt kunnen maken, en waar droogte een zoo gewoon verschijnsel is. Ook is men er reeds op bedacht geweest de daar aangelegde volkplanting te verplaatsen, maar men is daarvan teruggehouden , omdat daardoor de gemeenschap met de meer noordelijke posten zou worden afgebroken. Intusschen, hoe groot ook de nooddruft van de bewoners van Ebenezer zij, het zaad des Evangelies schiet er meer en meer wortel. Van de twee honderd acht en twintig bewoners zijn er honderd drie en twintig gedoopt. De school wordt over dag door zeventig tot tachtig leerlingen en des avonds door vijf en dertig tot veertig volwassenen en kinderen bezocht, en dit getal zou veel grooter