gelegene negerij J-Vaay. Ruim 400 kinderen, zijnde de jeugd van twee scholen met hunne meesters, stonden ons op rijen geschaard in te wachten - de knapen speelden Nederlandsche volksliederen op hunne fluiten. In het ruime welgebouwde negerij- of dorpshuis werden wij door den Radja vriendelijk ontvangen: vroeger had broeder uur een deel van dit huis bewoond. De Radja scheen een knap, welwillend man; hij klaagde mij niet minder dan die van Suly over het gebrek aan een' eigen herder en leeraar voor zijne talrijke gemeente. Dat hij en de zijnen prijs stelden op godsdienst kon onder anderen blijken uit de groote steenen kerk, die zij onlangs hadden gebouwd, welke die van Suly nog overtrof, en waarlijk elk dorp in ons vaderland eere zou aandoen. Den volgenden morgen inspecteerden wij de beide scholen. Hier gelijk bijna overal schreven de kinderen zoo goed als in eenige Hollandsche school; een deel was wel bedreven in het lezen, de beginselen der rekenkunst en de bijbelsclie geograpliie. Een hoofdstuk des Bijbels, (meestal Matth. II, Lucas II, Joh. X, Lucas XV), werd hier, gelijk in de andere scholen, die ik bezocht, behandeld. Eerst toonen de kinderen, dat zij het gelezene naar deu uitwendigen zin verstaan, door liet Hoog-Maleisch en Arabisch der kerkelijke vertaling in het gebruikelijk Laag-Maleiscli over te brengen, daarna wordt er in de zaak dieper ingegaan en over den grooten inhoud gesproken. Wel ontbrak er bij meester en leerlingen die mate van leven en opgewektheid, welke wij in eene goede school ten onzent aantreffen ; ook hier was nog te veel van dat onbezielde en werktuigelijke, dat min of meer alle inlandsche meesters aankleeft; maar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, had ik stoffe om tamelijk voldaan van hel lange schoolbezoek weder te keeren. Behalve toch dat het tropisch klimaat eene geestuitdoovende kracht uitoefent, die zoowel de inboorling als de Europeaan ondervindt, hoe zou het