regering ingerigt, gelijk men die overal in Indiƫ vindt. Nu werd in 1840 aan de Amerikaansclie Presbijleriaansche Zendelingen, die ie Allahabad arbeiden, gevraagd, of zij geneigd waren eene lioogere Engelsche school te openen, en toen zij een toestemmend antwoord gaven, nam de regering de door liaar aangestelde onderwijzers weg, en gaf het schoolgebouw, de boekverzameling, en het huisraad aan de Zendelingen ten gebruike over. Nu wordt in Indiƫ , in de scholen door de regering geopend, de Bijbel niet gelezen. Men geeft er louter wetenschappelijk en geenerlei godsdienstig onderrigt. Men ontneemt er den Hindoo wel zijn afgodisch bijgeloof, maar geeft hem geene waarheid in de plaats zijner dwaling. Sommige inboorlingen zeiven beklagen er zich over. Nog in het vorige jaar heeft de Gouverneur van Madras, tweeddai.e , vruchteloos den voorslag gedaan om in de scholen der regering den Bijbel in te voeren. Bestuurders der Oost-Indische Compagnie hebben dien voorslag verworpen , en te gelijk besloten met de jaarlijksche bijdrage voor den afgodstempel van Jaggernaut voort te gaan. Werd de school te Allaliahad dan aan de Zendelingen overgegeven, zoo kwam het er nu op aan om het gebruik van den Bijbel met bedachtzaamheid daar in te voeren. De leerlingen waren lot hiertoe in hun' weerzin tegen den Bijbel gesterkt geworden, en de toestand der Zendelingen was veel moeijelijker dan wanneer zij zeiven de school geopend hadden. Wilden zij