nog ongeveer J 30,000 bedraagt. Wat wij u omtrent beide Genootschappen van lijd tot lijd in onze Maandberigten hebben medegedeeld , heeft u tot blijdschap en dankbaarheid aan den Heer opgewekt, daar het u deed zien, dat Hij op hunnen arbeid een' rijken zegen deed rusten. Zij hebben hunnen werkkring in Z uid-Afrika, in de binnenlanden van de Kaap der Goede Hoop , waarop wij Nederlanders, wegens vroeger bezit zoo naauwe betrekking hebben, en waar hunne Zendelingen telkens met Nederlandsche afstammelingen in aanraking komen. Het Fransche Genootschap onderhoudt er op twaalf posten een twintigtal Zendeligen; en op de elf posten van het Rijnsche zijn thans acht en twintig Zendelingen werkzaam. Bovendien arbeidt het laatst genoemde Genootschap sedert 1834 ook in onze Indische Bezittingen, op het eiland Borneo, waar het thans op vier posten zes Zendelingen heeft, terwijl het ook in China door twee van zijne boden het Evangelie laat verkondigen.

Wij hebben in ernstige overweging genomen, op welke wijze wij de zoo dringend gevorderde hulp zouden kunnen verleenen. Bijzonder gevoelden wij ons daartoe verpligt met betrekking tot het Rijnsche Genootschap. In Nederlands koloniƫn arbeidende heeft het meer dan eenig ander op ondersteuning uit Nederland aanspraak. Wij vonden echter geene vrijheid, om die uit onze kas te geven, niet alleen omdat wij de bijdragen onzer leden als bestemd voor de werkzaamheid van ons Genootschap beschouwen, maar ook omdat wij