oogen te zullen aanschouwen. In de negorij Tomohon toefden wij de middaguren bij broeder wilkbn ; wij bezochten de school en den majoor, en hadden gelegenheid de verwoesting , welke de laatste groote aardbeving hier had aangerigt, en die eene alge— lieele verplaatsing der negorij ten gevolge had, te leeren kennen. Voorts ging het naar Tondano , dat is nog 7 paal verder, 22 paal afstands van Menado. De lucht was merkelijk koeler dan beneden — wij bevonden ons gemiddeld op 2300 voet hoogte. Hoe aangenaam is reeds de indruk, dien het uiterlijke op u maakt, wanneer gij Tondano nadert! Gij komt in eene groote, vruchtbare vlakte met welbebouwde rijstvelden, daarnevens ziel gij een schoon groot meer, 11 paal lang, bijna 8 breed; alles omkranst van groene, boschrijke bergen en heuvelen; gij treedt een zeer groot vlek binnen, met regte breede straten of wegen, net geregeld en ruim gebouwde huizen, terwijl eene rivier uit het meer komende, er midden doorstroomt. De inwoners zijn niet zoo als elders bijna geheel naakt en onoogelijk; maar in blaauw of wit katoen welvoegelijk gekleed: zij gaan u niet als ginds stompzinnig en zielloos voorbij; maar zien u vriendelijk in de oogen, terwijl een «slamat datang toean!" (wees welkom mijnheer!) u uit veler mond tegenklinkt. Met onuitsprekelijke aandoening naderde ik riedel's woning en begroette ik dezen trouwen knecht des Heeren. Spoedig kwamen mij de 2 majoors en 4 hukums dezer groote negorij, die 4000 zielen telt, verwelkomen. Daarna hoorde ik psalmen en gezangen, met begeleiding van fluitspel, onder mij aanheffen; daarmede ver—