welkomde mij eene schaar van godsdienstige jongelingen. — — Onvetgetelijk zullen mij de dagen blijven bij broeder riedel gesleten: wij waren er tweemalen, eerst van Maandag tot Maandag, 15—22 Maart; later nog eens van 19—23 April." — Wij moeten ons zeiven het genoegen ontzeggen, verder uit broeder van rhijns dagboek breedvoerige mede— deeling te doen, welke voor eene andere plaats en gelegenheid bespaard blijft, en geven ten slotte nog slechts het verhaal van een' enkelen rijken dag.

»Den vroegen morgen van den 18 den stonden wij allen met zonsopgang aan de brug over de rivier reisvaardig; broeder riedel met zijne kinderen , jellf.sma en ik, benevens twee der kweekelingen van riedel . Ieder zendeling heeft hier namelijk eenige meer vertrouwde leerlingen in zijne woning, die hij uit de vatbaarste schoolknapen kiest, die hij voedt en kleedt en bijzonder onderwijs geeft, wordende zij zoo tot schoolmeesters en medehelpers opgeleid. Deze kweekelingen vergezellen den leeraar meestal op zijne uitstappen, strekken, waar het noodig is, tot tolken en bewijzen kleine huiselijke diensten. Aan de brug nu lag eene groote tentsloep met twaalf roeijers voor ons gereed; zij waren zeer net uitgedoscht, allen met blaauwen pantalon, rooden gordel, wit hemd en stroolioed, terwijl de Hol— landsche vlag en wimpel, die wij voerden, het beeld van een vaderlandscli vvatertogtje schenen te voltooijen. Zoo ging het snel voort door de rivier het meer in. Wij kwamen de plaats voorbij, waar de Tondanoreezen eerst hadden gewoond, op de eilandjes namelijk in den mond der rivier; van daar