zienlijken gewoonlijk gaarne gekocht. Zij namen hun intrek in de loge, waar de Hukum hen begroette. Een hunner was hem van vroeger hekend. »Wel, ajob !" (I) zoo sprak deze, »hoe gaat het u?" De ander hoorende, dat hij ajob heette, zeide schertsend: »Zoo man! heet gij ajob ? zijt gij dan nog van de familie van dien ajob uit den Bijbel?"— » Neen, mijnheer ! niet ten minste in dien zin, waarin gij bedoelt; maar wel in anderen zin; want zie, wanneer ik des avonds uit de koffijluin kom, lees en onderzoek ik een en ander; daar heb ik lust in gekregen ; zoo heb ik van dien ajob uit den Bijbel gelezen, dat hij wist, dat zijn Verlosser leefde; datzelfde weet en geloof ik nu ook. Zoo zijn wij nu verwanten, broeders des geloofs geworden, de ajob , waarvan gij spraakt, en ik." — De ander: »Ei, ei, mijn vriend! ik sta verbaasd over u; gij bovenlanders, die vroeger waart als de wilde varkens, zult nu ons strandbewoners gaan beschamen, gij Alfoeren ons Hollanders les kunnen geven, gij ons kunnen gaan onderwijzen in het geloof der Christenen. Maar ajob ! gij moet niet boos worden, wanneer ik zoo wat met u scherts !" — Hij. »Neen mijnheer! waarom zou ik dat? Ook heeft onze pandita (leeraar) ons gezegd, dat wij steeds zachtmoedig en vriendelijk jegens dezulken moeten zijn, die schertsen en spotten met ons geloof. Onze Heer en Zaligmaker heeft zoo veel voor ons geleden, en deed Zijnen mond niet op,

(1) Hetzelfde als ons job , naar de Maleischc vertaling des Bijbels.