maken op de hoorders, en de Priester gevoelde waarschijnlijk, dat hij te kort schoot; want hij begon een' nieuwen aanval. »Wij bezien dat niet op dezelfde wijs," sprak hij, » maar ik heb nog wat te zeggen. Gij zijt reeds dikwijls gekomen, en hebt gepredikt voor allen, die u liooren wilden. Hoe velen zijn er, die geloofd hebben ? (Ons gesprek had plaats in een der dorpen, waar zich de meeste tegenstand openbaart.) Hoe vele leerlingen hebt gij in ons midden? Waarlijk, gij moest niet terugkomen, en niet langer voor dit volk prediken. Als uwe wet de ware was, dan zoudt gij niet zoo van plaats lot plaats behoeven te gaan; de menschen zouden u komen opzoeken om u te hooren." Ik antwoordde hem, dat het getal der geloovigen altijd en overal klein was; maar dat de Heer ons had bevolen de blijde boodschap des heils te prediken aan alle schepselen. » Als ik gepredikt heb," voegde ik er bij, »dan ben ik verantwoord, al hoort men mij niet, en de schuld ligt bij hen, die niet hebben willen hooren en zich bekeeren. Maar zij, die gelooven, zullen behouden, en eeuwig zalig worden. Priester! denk hierover na; gij en ik, wij zullen weldra sterven; verootmoedig u dan voor God, opdat wij elkander ontmoeten in het paradijs van God." De Priester antwoordde niets; maar een man, die zeer aandachtig had toegeluisterd, nam het woord en zeide: «Meester! wij kunnen niet op eens gelooven; wij moeten eerst over dat alles nadenken." Ik wekte hem en de gansche