ouder deze schooljeugd eene gelijke blijdschap als bij die van Br. beceek . Ten bewijze daarvail het volgende. Eene boot, waarin zes schoolkinderen zioh bevonden , zonk voor de oogeri des Zendelings. Al de kinderen konden zwemmen, behalve een kleine jougen, die gelukkig gered werd. Lieflijk was het nu, om te zien, hoe eenigen der knapen meer voor hunne boeken dan voor hun leven bezorgd waren. Een van hen hield onder het zwemmen lei en boeken met de eene hand boven water, terwijl hij met de andere naar den oever zwom. Aan land gekomen riep hij uit: » 't is niets, 't is niets; lei en boek zijn niet verloren!" Van de jeugd laat zich dus ook hier iets goeds verwachten. Maar zal dit duurzaam blijven, dan moet er eene verandering komen in de wijze, waarop men hier oVer de vrijheid van anderen beschikt. Kan een Dajakker zijne schuld niet betalen — en algemeen zijn zij te ligtzinnig, om aan de toekomst te denken, zoodat zij zich in één oogenblik in armoede dompelen — dan wordt hij met vrouw en kinderen verkocht aan den schuldeischer. Meestal zijn deze schuldeischers Chinezen of Maleijers. Met vreugde schieten deze de eene som na de andere voor, omdat zij zich verzekerd houden, dat zij hun kapitaal met de renten lerug ontvangen, wanneer zij hunne schuldenaren met diens huisgezin verkoopen. Doorgaans leenen zij alleen tegen 50 pró cent. Worden dan de kinderen van den on— nadenken Dajakker op die wijze het eigendom van «Wi Chinees of Maleijer, dan kafi de Zendeling ze