uen, en aan de andere zijde aangekomen vonden wij onzen bootsman met het door gützlaff meegenomen korfje, waarin wat brood en vleesch en vruchten waren. Wij zetten ons in een den afgoden gewijd boscbje neder en aten, en dronken ons rijstwater."

Toen de Rijnsche Zendelingen in 1846 op Hongkong waren aangekomen, nam ieder van ben weldra een twaalftal der door gützlaff aanvankelijk gevormde Chinesche predikers in zijne dienst en voor zijne rekening. Hooren wij wat omtrent eenen hunner, den Zendeling genühr , berigt wordt; het zal ons te gelijk met de Chinesche predikers bekend maken. GENaHR [heeft gewaagd zich in het binnenland, en wel in de stad Taiping , halverweg tusschen Hongkong en Canton , te vestigen. In het begin van November 1847 toog hij daarhenen, en nam zijnen taalmeester en twee Chinesche predikers mede. In de eerste vijf weken zochten hem vele kranken in zijne woning op, terwijl de beide Chinezen in de stad en den omtrek gingen prediken, en genïhr lien van tijd tot tijd vergezelde. Doorgaans werden zij wel ontvangen, somtijds ook uitgescholden. Na verloop van vijf weken verklaarden de voornaamsten der stad, dat het hun aangenaam zou zijn, wanneer de Zendeling zich aldaar vestigde. Zoo nam hij dan met nieuwjaar 1848 in het nabijgelegen dorp Chan han eene woning. Hij bad eenige bekeerde Chinezen uit Victoria (de Engelsche stad op Hongkong ) tot zich genomen, hield ook zijne van hunne posten terugkeerende predikers bij zich,