heid naar Ambon hadden gesloten , en dat het gansche gezelschap nu weêr naar Ambon op reis ging. Daar werd, bij meerderheid van stemmen besloten tot de zending naar de Zuidwestereilanden, 't geen ook scheen te strooken met het verlangen van Bestuurders in Nederland. De Gouverneur der Molukken berustte.

Reeds was Br. BaR sedert 1825 op Kisser werkzaam, Br. dommeks zou aan hem worden toegevoegd. Wienkötter en heymering zouden naar Letti, höveker, verhaag en luyke naar Moa gaan, terwijl nog twee bestemd werden voor het eiland Rotti, ten zuiden yan ïimor, dus niet tot bedoelde groep van eilanden behoorende. Wienkötter is spoedig bezweken, höveker werd na eenige jaren predikant te Ternate ; verhaag (1) vroeg wegens ziekte ontslag; heymering volgde na een paar jaar le bruyn te Koepang op. Later werd nog Br. holtz voor de zending bestemd. En vele veranderingen ontstonden spoedig in de plaatsingen: genoeg zij het te weten, dat onze Br. luyke reeds in 1829 op Letti werkzaam was, waar hem later Br. holtz terzijde stond. Tot ons leedwezen ontbreken ons luyke's dagverhalen, waarin zijn wedervaren tot op het jaar 1832 voorkomt; dit neemt niet weg, dat de stof overvloedig Voorhanden is voor onze kennis van de toestanden op Letti. Het eiland ligt ten O. N. O. van den noordhoek van ïimor, is omringd door riffen, is niet onvruchtbaar, en heeft eene bevolking van ongeveer 12000 zielen. De zendeling heymering , die van 1828-1832 daar werkte, heeft vele bijzonderheden aangaande dit eiland medegedeeld.

Br. luyke was het, even als heymering , gelukt het Lettineesch zóó aan te leeren, dat hij het volk in zijne eigene taal kon toespreken; hij onderscheidde zich daardoor van de andere zendelingen op de Zuidwester-eilanden, van wie wij niet vinden, dat het hun gelukt is, de andere dialecten meester te worden. Het was in 1832, dat luyke voor het eerst bij zekere gelegenheid in de volkstaal bad, en weldra in de openbare godsdienstoefening zich bij zijn spreken van die taal bediende. Daardoor trok hij aanvankelijk velen, eu men mag gerust aannemen, dat hij grooten invloed op de bevolking zou gekregen hebben, als hij meer uiterlijk aanzien had kunnen vertoonen. Gedurig blijkt, dat de zoogenaamde adel eene hooge mate van trots, niet zonder waardigheid bezat. De zendelingen spreken van drie kaèten : de adel, de

(1) Re zendeling VERHAAG ging later naar de Kaap, waar hij eene genieent' bediende. Hij overleed vóór eenige jaren, en vermaakte aan ons Genootschap ee» aanzienlijk legaat.