men voor het meerendeel elders in de Minahassa op der dooden rustplaats ziet. Veel orde en regelmaat is er niet op die te Malalajang en de meeste graven hebben'boven zich een afdak van aaneengenaaide gedroogde bladeren, rustend op bamboe staken, zoodat men een miniatuur dorpje met kleine hutten te zien krijgt; hoemeer geliefd de doode, hoe beter onderhouden het graf, hoe meer er ook onder dat afdakje gevonden wordt. Belangwekkend is, zoo men ten minste geen spokenvrees heeft, om tegen den avond een kijkje te nemen; men ziet dan onder dat afdakje een brandend lampje en een brandend houtvuur en bij het licht van beide ziet men nog veel meer: een ledikant met een gordijn er omheen, daarin een matras en kussens en vaak daarover heen een mooi laken met kant naar Indisch gebruik; vóór dat bed een stoel, een tafel met van alles: borden, schalen, kannen, flesschen, al dan niet met eet- en drinkwaren gevuld, ook vorken en lepels; verder op den grond: haardsteenen, potten, pannen, in één woord alles, wat in een inlandsch huishoudinkje te pas komt. 's Avonds worden de lamp en het houtvuur aangestoken, want zoo'n doode ziel, die op het hoofd rondwandelt, moet toch kunnen zien, koken, eten enz.; in één woord, zij leeft als een mensch, met menschelijke behoeften ook 11a den dood, hoewel ze, ook naar des Bantiks meening, naar Toehan Allah (de Heere God) toe gaat. Een enkelen keer heb ik met de verwanten van zoo'n doode bij zoo'n pas aangestoken graflamp en haardvuur staan praten; ze gaven mij dan steeds den indruk, dat het verlies hen zeer getroffen had; bewogen vertelden ze van het pas gestorven kind, dat op school ging, van den eenigen zoon, die al 18 jaar oud was; vroeg ik, waarom ze dat licht aanstaken, waarom ze die hut onderhielden, dan was het antwoord: „dat is volgens de gewoonte hier in het dorp"; vroeg ik verder of ze dan meenden, dat de dooden eten en drinken noodig hadden, dan deed men als begreep men mij niet; op een graf zag ik een Maleisch NieuwTestamentje, het was het graf van een schoolkind, dat op school dat boekje gebruikt had. Zeide ik tot zoo'n treurende aan het graf: „we houden van avond godsdienstoefening, ge moest ook zien te komen", dan kreeg ik tot bescheid: „ja, maar als er pas een kind (in 't algemeen: iemand) van ons gestorven is, dan past het niet naar de kerk te gaan, want dat is een plaats van vreugde, en vreugde en droefheid kunnen toch niet samen gaan".

De godsdienstoefeningen worden gehouden in de kerk en in de huizen der menschen. Wel den voorganger, die over