opgebracht, een ontdekking, waarvan het plan tot overdracht der Gouvernementsscholen een onmiddellijk gevolg is. Gelijk men weet, is de Possostreek eerst onlangs onder rechtstreeksch bestuur gekomen. Geleerd door de ervaring, tracht men thans hier de zaken zóó in te richten, dat bovengenoemde nadeelen worden voorkomen. Men heeft zoogenaamde landschapskassen in het leven geroepen, die gevuld worden door de belasting door de bevolking op te brengen, en waarover haar vertegenwoordigers, onder toezicht der Europeesche ambtenaren, zooveel mogelijk zelf het beheer blijven voeren. Uit deze landschapskassen zullen voortaan onze scholen in Posso gesubsidiëerd worden, en wel volgens regelen, die alleen voor dit gewest zullen gelden. Wij danken aan den invloed van den Assistent-Besident Engelenberg, dat de voorwaarden zoo gunstig mogelijk zijn gesteld, en dat daardoor de iiitbreiding van ons werk in Posso ons in niet geringe mate wordt vergemakkelijkt. Moge thans de Gemeente in het Vaderland toonen, dat zij niet achterblijven wil, maar bereid is de betrekkelijk geringe offers te brengen, die noodig zullen zijn tot vermeerdering van het aantal onzer zendelingen in deze streek. Onder onze kweekelingen zijn twee Broeders voor dit arbeidsveld bestemd. Hun studiën zullen na nog één cursus, dus m den zomer van 1908, afgeloopen zijn. Zij zullen dan gereed staan naar hun arbeidsveld te vertrekken, waar naar hun komst verlangend wordt uitgezien. Zal de Gemeente ons in staat stellen hen te laten gaan? Wij vragen dit met aandrang, in de vaste overtuiging, dat een plicht, tot het vervullen waarvan God de Nederlandsche Christenheid roept, zal worden verzuimd, indien het antwoord niet bevestigend luidt. Moge het blijken, dat de Gemeente in staat is de zegeningen te aanvaarden, die God haar schonk, en dat zij, nu God haar gebed om de komst van Zijn Koninkrijk verhoort, in staat is de eischen te aanvaarden, die deze zegeningen haar stellen.

D el i.

Ook omtrent dit arbeidsveld kunnen wij gunstige mededeelingen doen. Br. Smit bereidt zich voor voor het examen in het Maleisch en in de Land- en Volkenkunde, dat hij nog in de maand Juni 1907 te Batavia hoopt af te leggen. Hij deed zijn studiën tegelijk met Br. H. J. Nauta, eveneens door ons Genootschap (wat het laatste jaar betreft door de Nederlandsche Zendingsschool) voor zijn taak voorbereid, maar overgegaan in den dienst van het Sangir- en Talaud-Comité.