midden onder die woeste Mongondowers ziende, rechts en links Mappen uitdeelende, waanden zij hem in gevaar, en vuurden, zonder hiertoe bevel te hebben ontvangen, hun geweren op die dicht op een gepakte menschenmassa af. Dadelijk riep de heer Verboom wel: „Staakt het vuren!" doch een zestien Mongondowers waren reeds doodelijk getroffen en vele andere gewond. Verschrikt door deze vreeselijke uitwerking der vuurwapens, vergaten zij hun gevangen kameraad, en sloegen in allerijl op de vlucht, de gewonden en voor een deel ook de gedooden meesleurende. Om er de schrik nog een beetje meer in te brengen, liet genoemde Instructeur zijne mannen de vluchtelingen eenige salvo's losse patronen navuren. Binnen eenige minuten was nu van de geheele bende niemand meer te bespeuren dan de achtergelaten dooden. Deze gesneuvelden werden nog dienzelfden avond ter aarde besteld.

Was nu dit opstootje een uiting van verzet van het Mongondowsche volk in zijn geheel en eene poging om den vertegenwoordiger van het Hollandsch Bestuur te verjagen of te vermoorden? Geenszins! Bleek dit alreeds uit 't gezegde van den aanvoerder van den troep „wij zijn niet boos op de Compania, maar op den radja," nog duidelijker kwam dit aan het licht toen uit het naar aanleiding van bovenvermelde gebeurtenis gehouden onderzoek bleek, dat deze bende, vóór zij naar Po'po' trok, er over beraadslaagd had, waar zij nu naar toe moest: naar Kotobangon om den radja aan te vallen, omdat deze haar makker had laten gevangen zetten, of naar Po'po' om haar vriend te bevrijden, 't Vermoorden van den Controleur en andere hier aanwezige Europeanen lag echter heelemaal niet in haar bedoeling. De geheele aanval was dan ook niet meer dan een boos zijn van een troep kwaadwilligen — destijds maakten geregelde dievenbenden 't land onveilig — over de gevangenneming van een hunner en een willen bevrijden van dezen. Met het Mongondowsche volk in zijn geheel had dit niets te maken. Integendeel, de bevolking is, zooals ik reeds boven opmerkte, dankbaar, dat de Compania hier is, daar er met haar orde en veiligheid van persoon en eigendom zijn gekomen.

Maar hebben de economische toestanden alhier eene belangrijke wijziging ondergaan, 't behoeft zeker niet gezegd te worden dat, onder al deze op zichzelf zeer voortreffelijke dingen, de Mongondower in geestelijk opzicht dezelfde is gebleven, 't Behoeft geen betoog dat door een betere bestuursregeling, 't aanleggen van nette dorpen en goede