Allereerst dus overlegd, waar wij moesten overnachten. Wij waren totaal vreemd en lieten de beslissing over aan onze gidsen, 't Beste vonden ze Asam-Koembang, een Bataksche kampong aan de overzijde van de rivier, iets beneden Koeala, dus in de kampong, die wij daareven uit den trein links hadden zien liggen; een kwartier ongeveer loopen. Dus spoedig waren wij er, weer in een zuiver Bataksche omgeving; een klein dorp van 28 gezinnen, huizende in een stuk of tien-twaalf onaanzienlijke woningen, met bamboe-omwanding en idjoek-dak. Eén houten huis stond er, groot en hoog op palen, wat onmiddellijk opviel als het huis van den pengoeloe. Daarnaast een klein op den grond staand hokje, planken omwanding van ongeveer 5 voet, en atap-dak; ook was er nog een luikraam van 1 voet bij 1 voet; ons bleek later, dat dit de logeerkamer was; de pengoeloe had het laten zetten met het oog op de andere dorpshoofden, die bij hem komen overnachten. Ja zulke grootheden (!) mogen wel wat vorstelijk behandeld worden. Of — komen ze wat al te veel en dient dit hok om ze op te bergen?

Wij gingen eerst onze tenten opslaan in de djamboer. Een boodschap naar den pengoeloe behoefden wij niet meer te zenden, want het zoontje van het hoofd had onze komst al gemeld. Pas zaten wij op den dikken rand van de djamboer, of daar kwam hij al, een paar jongens achter hem aan met een stoel. Het hoofd zelf zag er een beetje slaperig uit, overigens op en top een Maleier met iets laksch over zich, wat hem als een opiumschuiver deed aanmerken. Eerst de gewone praatjes ter kennismaking met ons en de jongens; dan de nieuwsgierigheid van zijn kant en wij hadden te beantwoorden: „waarheen, waarom". Daarna heeft ook hij heel wat mee te deelen: hoeveel gezinnen in Asam-Koembang ; of dit een perbapan is; of er nog meer groote dorpen in den omtrek liggen, hoe ze heeten, of ze ver zijn, en hoeveel gezinnen; waar ressorteert dit dorp onder, enz. enz. Wij worden al heel wat gewaar. (Voor de namen der dorpen, zie Aanvullingsnota, Tijdschrift van Taal-, Land- en Volkenkunde, Deel LUI, bl. 325). Asam-Koembang (naam van een boomsoort met op mangga's gelijkende vruchten) is noch doesoen, noch perbapan (dus geen kleinere nederzetting onder een hoofdplaats en ook geen hoofdplaats; perbapan is eigenlijk: de plaats waar de vader woont). Men noemt dorpen als deze „soerambih" (aanbouwsel); zulk een dorp staat onder directe bevelen van een Datoek of een Kedjoeroen. Veel dorpen werden ons uit den omtrek genoemd, maar geen van alle telt meer dan 20-25 gezinnen.