alles is drijfnat van regen en dauw en wij loopen voort-, durend over rivierkeien, die al heel spoedig maken, dat elke stap met berekening moet gedaan worden; gelegenheid om het landschap in ons op te nemen bestaat er niet; al onze aandacht is verdeeld tusschen de steenen en de alangalang, die met haar lange halmen ons voortdurend in het gezicht zwiept. Zoo gaat het voort, tot wij voor een breeden stroom staan, de Laoe Berkail. Zouden wij daar over moeten? of liever door moeten? Ja, de oude pengoeloe steekt van wal en heel spoedig is er nog maar een derde deel van hem te zien in den snellen stroom. Kort of lang beraadslagen hielp niet, er door moesten wij, want van laten overdragen was hier geen sprake. Dan maar eerst ontkleeden. Wat was het koud, zoo in den vroegen morgen, geen zon, alleen een scherpe wind. Gij kunt er zeker een beetje inkomen, als wij zeggen, dat onze stemming nu juist niet vriendelijk was jegens onze gidsen, die zoo'n weg ā€˛schoon" dorsten te noemen en gemakkelijk. Het was de eenige weg en dus moesten wij wel.

Aan den overkant begon weer de tocht door laag bosch, op en neer; dan weer door alang-alangvelden en moeras, waar de omgevallen boomen, onzichtbaar door het lange gras, je telkens even de scheenbeenen deden voelen. Door het lage bosch breede sporen met geknakte stammetjes en platgetrapte alang-alang. ,,E- tapak gadjah" (olifantssporen), merkte onze gids op. Ja, je zag heel duidelijk de plaats waar de lompe pooten neergezet waren, kuiltjes in den natten bodem. Wel een typische gewaarwording, te wandelen over een paadje, waar een uur of een paar uur geleden nog olifantspooten stonden. Eindelijk kwamen wij aan de Laoe Wampoe, bij Oedjoeng Goerap, hier een breede stroom met veel stroomversnellingen; een fraai gezicht was het, de rivier met hoog geboomte aan den oever en daar achter weer de alang-alangvelden, waarin als eilanden andere bosschen opstaken. Steeds den oever volgende, nu eens de rivier zichtbaar, dan alleen hoorbaar, kwamen wij aan Bohorok. Wij hadden ons een groote Maleische kampong voorgesteld en zagen niets dan een recht straatje, met aan weerszijden winkeltjes; op een hoek de politiekazerne. Later bleek, dat dit niet het eigenlijke dorp was; nog een kwartiertje naar beneden lag het, waar ook de woning van den Maleischen bestuurder van de Oeroeng Kembaren was; en tusschen dorp en winkelbuurt in lag het kantoor. Wij hadden ons voorgenomen verder de rivier af te zakken, tot Tandjoeng-Poeteri, en van daaruit met karretjes naar de treinhalte Padang-Tjoermin te gaan. Vaak hadden wij ge-