menschen wel eens die maatregel wenschelijk geacht worden kon. Gode zij dank, er is betere raad: nl. de melaatschen genezen ! Heerlijke taak om onder Gods zegen naar vermogen te betrachten. Dezen armen het Evangelie verkondigen ! Deze ongelukkigen, die van de wereld hebben leeren afzien en daarom veel voor hebben op menig z.g. „gelukkig" medemensch, luisteren begeerig naar de klanken des Evangelies. Ik houd mij overtuigd, dat de reeds herhaalde wensch van de meesten dezer patiënten om gedoopt te worden, ernstig gemeend is. Hoewel ze nog ongedoopt zijn beschouw ik hen als reeds tot de Gemeente behoorende. Er is veel dat mij daartoe vrijmoedigheid geeft. Ik bid den Heer, dat Hij de gewenschte hulp zende voor deze patiënten afzonderlijk. In 1913 ontving ik ongevraagd stoffelijke hulp in een geschenk van den Majoor der Chineezen te Medan, n.1. ruim ƒ 400.— ten behoeve van deze kolonie. Daar de patiënten den wensch te kennen gaven een bedehuis in Laoesi-Momo te hebben, heb ik van dit geld een fonds gesticht voor een kerk-schoolgebouw. Daarin kan dan mettertijd, hoop ik, door een goeroe-oppasser ook onderwijs gegeven worden aan de jeugd aldaar.

Ten slotte nog eene mededeeling over de kede, d.i. winkel, dus handelszaak, te Tongkeh, dat aan den ingang ligt van den pas, die de benedenlanden met de Hoogvlakte verbindt. De aanleiding, dat deze werd gebouwd was het verzoek van een der hoofden te Kaban-Djahe aan den Bestuursambtenaar om een kede ten behoeve van de bevolking, waarvoor een Mohammedaansch handelaar beschikbaar zou zijn. De kede is er gekomen, maar een Karo-Batak, Pa Djalo, een Christen uit het gebied van Br. Neumann werd kede-houder en dus geen vreemdeling en propagandist van den Islam. Dr. Janssen, in de Deli-Zending wel bekend, had door een renteloos voorschot in staat gesteld deze kede te bouwen. In 1913 kon de geheele schuld aan den Heer Dr. Janssen afbetaald worden uit een gedeelte der jaarlijksche winsten. De kede staat onder toezicht en beheer van den Zendeling van Kaban-Djahe. Zal ze blijven rendeeren, dan kan de kede-houder deze hulp niet missen bij de administratie, het bewaren der gelden en de controle op het personeel van den kede-houder. De vraag doet zich nu voor, na de aflossing der schuld, of voortaan niet een deel der winst ten goede moet komen aan den zendingsarbeid. Ik volsta hier met de kwestie te noemen om niet vooruit te loopen op de beraadslagingen, die daarover binnenkort zullen plaats vinden.

Ik heb reeds veel van Uw aandacht gevraagd. Niet te veel,