In hoeverre wij in het verslag-jaar getrouw waren aan deze roeping staat niet aan ons ter beoordeeling. Wij weten echter wel, dat er nog veel aan onze toewijding ontbrak. Er zijn dingen en toestanden, soms ook persoonlijke verhoudingen, die ons in dit opzicht met zorg en kommer vervullen. Maar Gode zij dank, er zijn ook zoo vele zegeningen op onzen arbeid, die ons de overtuiging schenken van Gods tegenwoordigheid. Bemoedigd gaan wij daarom voort. Er is nog zoo heel veel te doen. Het werk breidt zich snel uit. Telkens worden nieuwe streken in onzen arbeid betrokken. Het stemt tot ootmoed en dankbaarheid. Het wekt op tot grooter toewijding.

Als naar gewoonte laten wij aan het verslag enkele mededeelingen betreffende de personen, die aan onzen zendingsarbeid verbonden zijn, voorafgaan. Die gewoonte brengt mee de aangename taak een woord van zeer hartelijken dank te wijden aan den Zendingsconsul, Dr. C. W. Th. Baron van Boetzelaer van Dubbeldam, voor alles, wat hij weer sedert zijn terugkeer in Indië voor den arbeid van ons Genootschap gedaan heeft. Zijne bemoeiingen waren vele en van velerlei aard. Zijn arbeid leent er zich echter niet toe daarover in bizonderheden te treden. De Zendingsconsul zou dat ook niet wenschen. Toch willen wij uitspreken, dat wij zijn hulp in toenemende mate noodig hebben, en dat wij nimmer tevergeefs bij hem aankloppen.

Zijn tijdelijken plaatsvervanger, onzen zendeling Crommelin, hadden wij een jaar in ons midden. Op de Jaarvergadering hoorden wij hem spreken uit den schat zijner ervaringen op het zendingsveld. In menige bestuurs- en directie-vergadering was hij tegenwoordig om ons van advies te dienen. Ernstig hebben wij ons bezig gehouden met plannen tot reorganisatie van den arbeid in Indië, waarbij zijn persoonlijke ervaring en zijn helder inzicht ons te stade kwamen. Later hopen wij omtrent die plannen een en ander te kunnen meedeelen, wanneer zij vasten vorm hebben aangenomen. Moge het jaarverslag een indruk geven van den belangrijken wasdom van het werk en van de ernstige vraagstukken, die ons ter oplossing worden voorgelegd.

Met dankbaarheid maken wij melding van de belangrijke hulp, die wij van onze agenten in Indië mochten ontvangen: de BB. Boss van Charante te Batavia, J. Kruyt te Modjokerto, J. H. Hiebink Rooker te Tomohon en J. Mooy te Solo. Met bizondere waardeering noemen wij nogeens den naam van Br. J. Kruyt. Den 2oen Maart had deze het voor-