gevestigde gemeenten in de Minahassa geweigerd, en er de voorkeur aan gegeven de geheele kosten van den eeredienst voor rekening der schatkist te brengen, een handelwijze, die zeer zeker al weder allerminst bevorderlijk is noch voor het materieel noch ook voor het geestelijk welzijn der gemeenten.

Met deze fouten van het verleden, waartegen misschien van de zijde van het Genootschap niet krachtig genoeg, althans niet met genoeg doorzicht is geopponeerd, maar die toch voor het grootste gedeelte op het zondenregister der Regeering moeten worden geplaatst, moet rekening gehouden worden. Het is allereerst in het belang van de Minahassa zelf, dat zoo spoedig mogelijk de bevolking leere haar eigen belangen te behartigen. Maar hoe daartoe te geraken? Vooral nu reeds sedert vele jaren Rome op het terrein is verschenen, en wel is waar slechts weinig vrucht ziet van zijn werk (wat beteekenen een 7000 Roomschen tegenover 180.000 Protestanten?) maar toch overal verstorend ingrijpt en de gezonde ontwikkeling van het kerkelijk leven belemmert. Het is duidelijk, dat met plotseling ingrijpen en krasse maatregelen hier veel kan worden bedorven; dat daarentegen door een op wederzijdsch vertrouwen berustende samenwerking tusschen de Regeering en de Hulppredikers, waarbij het Genootschap, voortdurend zich terugtrekkende, ook nog wel goede diensten kan bewijzen, wel het een en ander te bereiken is.

Wij veroorloven ons met bescheidenheid de vraag te stellen, of niet het beste middel om de Minahassers tot één volk te laten samengroeien, en een nationale kerk te doen ontstaan, is hen aan het werk te zetten voor een gemeenschappelijk doel. En met het oog daarop komen wij nog eens terug op de Districtsscholen, waarover wij reeds in ons vorig verslag handelden. De Regeering heeft voorloopig nog niet al haar scholen opgeheven, een handelwijze die met het oog op de in de Minahassa verwekte agitatie misschien verstandig is, mits van uitstel geen afstel kome. Want de Gouverneinentsschool, ook al biedt ze ongetwijfeld beter waarborgen voor degelijkheid van het onderwijs (men herinnere zich hierbij echter wat wij schreven in ons vorig Jaarverslag, Maandber. pag. 135, 2de al.) is toch zeker ook een middel om de bevolking uit handen te nemen de behartiging van een uiterst gewichtig volksbelang, ten opzichte waarvan zij zoo spoedig mogelijk tot medewerking moet worden geprikkeld. Nog altijd schijnen ons de Districtsscholen daartoe een uitnemend middel. Ze staan tegenover de Regeering geheel met de Zendingsscholen gelijk;