en Zeeland, met een bevolking van bijna 200.000 zielen, zijn slechts één Europeesche en twee inlandsche geneesheeren. Onder de leiding van den Hulpprediker te Sonder hebben de inlandsche Christengemeenten van dit ressort, gesteund door Regeeringssubsidie, maar toch voor een belangrijk deel op eigen kosten, in elk geval zonder eenige bijdrage van de zijde van ons Genootschap, een hulpziekenhuis opgericht. Onzerzijds hebben wij twee Zendeling-diaconessen (de zusters De Ruyter en Schoch) ter beschikking van dit ziekenhuis gesteld. Voor het salaris van een hunner geeft de Regeering een subsidie van ƒ 600 's jaars; wat daarboven noodig- jg voor hun uitrusting, passage, salaris, verlof en pensioen wordt door ons betaald. De inlandsche gemeenten «chter dragen de niet onaanzienlijke kosten, die boven het Regeeringssubsidie voor de exploitatie noodig zijn. Uit onze jaarverslagen en maandberichten weten onze lezers, dat dit ziekenhuis zich zijn plaats heeft veroverd, en dat de daar verrichte arbeid hoogelijk wordt gewaardeerd. Wij verblijden er ons over dat deze stichting van onzen diepbetreurden Br. Schoch door zijn opvolger Br. Rijks wordt voortgezet. Reeds heeft een der andere Hulppredikers in de Minahassa ons gevraagd hem de noodige hulp te verleenen, opdat hij ook in zijn gemeenten een dergelijk ziekenhuis zou kunnen oprichten. Noodig schijnt het ons indien men in de Minahassa de handen ineenslaat om een groot particulier hospitaal op te richten; onzerzijds zullen wij gaarne onze medewerking verleenen om daarvoor een zendelingarts beschikbaar te stellen. De kosten van zulk een ziekenhuis, zoowel die voor de oprichting als die voor het jaarlijks onderhoud, worden voor ongeveer % gedeelte door subsidie gedekt, het overige gedeelte wordt althans op Java buiten bezwaar van onze kas bijeengebracht, en wij meenen dit op andere Zendingsvelden als eisch te moeten stellen. Wat voor het Europeesche personeel boven het subsidie nog noodig is wordt op Java door ons betaald; wenschelijk ware het dat men in de Minahassa althans op den duur ook deze uitgave voor zijn rekening nam.

Wij wagen met bescheidenheid de vraag te doen of niet een belangrijke stap zou zijn gedaan in de goede richting, indien de Hulppredikers een poging waagden om voor de beide hierboven genoemde gewichtige belangen belangstelling te wekken vooral bij de inlandsche gemeenten. Wij ontveinzen ons daarbij niet, dat de veelvuldige verwisselingen van personeel onder de BB. Hulppredikers het vervullen van deze taak op buitengemeene wijze verzwaart. Maar het komt ons raadzaam voor de wenschen, die wij