hield , kondigde hij dit aan door op de trommel te slaan. Van alle zijden bracht men hem geschenken en offerande. Natuurlijk verbeelde hij zich dau ook spoedig dat hij de allergrootste man der aarde was. Nooit ontbrak het klein Pelikaan aan iets, al was er elders gebrek, bij hem nooit. In zijn wigwam hing het vol v met wildbraat, matten van tapijtwerk en allerlei sieradiën. Daarbij kwam dat kleiu Pelikaan een voortdurend liefhebber was van sterkendrank, en helaas zijn even ongelukkige vrouw ook, zoodat zij nooit nuchter waren. Dit ging gepaard met zulk een afkeer van het Christendom, dat klein Pelikaan de meest verbitterde vijand van de Evangelieboden beschouwd werd te zijn. Zijn boos gedrag en opzettelijke haat dulde hun nabijheid niet. Maar God had het anders bestemd, en zijne heerlijke Voorzienigheid bracht klein Pelikaan op zijn ouden dag in aanraking met hoofdman Tuttle (zie N*. 60.) Voor hoofdman Tuttle had klein Pelikaan altijd eerbied gehad, en ziet onverwachts wordt klein Pelikaan gelast zijn landstreek te veriaten en naar Witaarde te trekken. Het was in de laatste levensdagen van hoofdman Tuttle. Zoodra kleiu Pelikaan vernam dat het beroemde hoofd krank was, spoedde hij zich tot hem.

Hoe was het den armen tooverdokter daar te moede? Welk een ziekbed? het was hem te wonderlijk, dien ouden held en krijgsman daar nu zoo zachtmoedig en vreedzaam geheel aan Gods wil overgegeven en met een onbeschrijfelijke kalmte den

dood afwachtende te zien. Later verhaalde klein Pelikaan: „als ik 's avonds „in zijne woning kwam, trof ik hem „dikwijls zwak en afgemat aan, maar „nauwelijks zag hij mij binnenkomen „of hij begon aanstonds over mijne „ziel te spreken en mij den Heer „Jezus te verkondigen. De eerste ,,oogenblikken stierf zijne stem bijna „weg, maar dan vroeg hij om een kop „thee, en ziet het was als of alles „aan hem begon te herleven, hij stond „van zijn legerstede op en wandelde „aan mijn arm uren het vertrek op „en ifeer en kon dan bijna den „ganschen nacht met mij spreken. „Zijn geest zegepraalde over zijn zwak „lichaam. Hoe dikwijls was hij dan „in vervoering, maar ach ik verstond „hem toen nog niet en hoe vaak „dacht ik: „wat zou hij toch van „mij willen."

Het kostelijke zaad zou echter nog vruchten dragen, maar Tuttle zou het hier beneden niet meer zien. Na den dood van den hoofdman werd het onbegrepen woord leven in hem en weldra gesciiiedde het, dat klein Pelikaan zijne zonden bekende en om opname in de christelijke kerk smeekte. Maar wie kon hem vertrouwen? hoe zou een man grijs geworden tooverij en dronkenschap plegende nog tot andere gedachten komen en zulk een verbazenden stap ten goede kunnen doen? Wat echter bij menschen onmogelijk schijnt, is bij God mogelijk. In de maand Juni 187 + werd kleiu Pelikaan gedoopt en waarlijk van zijn zondig lasterlijk leven mag gezegd worden, dat hij het ten grave gedragen heeft."