Embde getrokken en deze beiden bewaarden hun klein weinigske Christendom in hun hart.

In het jaar 1814 gebeurde er echter iets, dat van grooten invloed op het leven van Embde en zijn vriend zou zijn. De Nederlandsche zendeling Kam moest op zijn reis naar Amboina geruimen tijd te Soerabaya blijven. Toen gebeurde het, dat hij zoekende naar menschen, die in Christus geloofden , Embde ontmoette. Van die ure aan was er een toenemende ijver bij Embde merkbaar. Hoe zeer zag hij nu in, wat hem alles ontbroken had en hoe zeer hij zelf nog noodig had zich met hart en ziel aan den Heer Jezus overtegeven. Doch hij deed dit en werd het eigendom van den Heiland. Voortaan was hij vol ijver en lust, de Schrift onderzoekende, zingende en biddende, ja als eerste vrucht der dankbaarheid voor de genadige leiding Gods om hem in aanraking te brengen met den zendeling Kam, bouwde hij een profetenkamertje voor alle zendelingen, die Soerabayaaandeden.

Hoe werkte Embde nu met bezielde kracht; dagelijks ontving hij meer menschen in zijn huis; in zijne bijbellezingen werd menigeen bewogen om verzoening te zoeken in het bloed van het Lam, dat op Golgotha geslacht is. Doch ook op Java is de aanklager en kwaadstokende duivel evenzeer bezig het goede te verstoren als in ons land, en overal waar het rijk des lichts verschijnt, daar gaat hij om als een brieschende leeuw. Het duurde niet lang of er ontstond een afkeer bij sommigen tegen Embde. Als hij op

straat kwam schold men op hem en bespotte hem, men wierp zijne vensters in, men beplakte zijn woning met gemeene plaatjes en besmeerde haar met drek. Maar dit was slechts uitwendig, spoedig had men allerlei schandelijks van de avond bijeenkomsten in zijn huis te zeggen. Ook dat was echter nog niet genoeg: tot nog toe had hij veel steun gehad in een zendelingleeraar, maar toen deze in 1820 Soerabaya verliet, werd hij vervangen door een predikant, die daar hij niets anders wist dan „doe wel en vrees geen mensch" in Embde een' dwe-per zag. Hoewel deze echter tróuw bij hem ter kerk ging en ook anderen daartoe aanzette, zoo koji de predikant hem niet verdragen en klaagde hem als een gevaarlijk dweper aan. Embde was zijn eigen pleitbezorger en bewees uit de Schrift, dat de leer van dien predikant niemand'koti verkwikken of troosten. Nogthans werd Embde tot gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij den predikant in de waardigheid van zijn ambt had beleedigd. Zoo worden er altijd vonden gezocht. Maar ook in de gevangenis kon men hem niet dulden, wunt daar verhaalde hij zijnen medegevangenen van de liefde des gekruisigden en dit deed de vrees ontstaan , dat hij daar veel aanhang zoude krijgen. Lang voor dat zijn tijd verstreken was, werd hij op vrije voeten gesteld, doch zijne vijandeu rustten niet, totdat zij een aanklacht tegen hem als onruststoker bij den Gouverneur Generaal gevonden hadden. Deze werd echter na onderzoek als geheel ver1 zonnen afgewezen en sedert dien tijd