gelost worden. Op een zaterdagmorgen kwam er een slavin voorbij de woning van den zendeling!; deze vrouw behoorde aan den zilversmid van Mansinam. Plotseling ging er een geroep op van het volk en van de kinderen die buiten waren: „ho! ho! pas op den jongen, daar is de moeder, die wil het kind medenemen!" Zoodra de vrouw van den zendeling dit hoorde, riep zij de slavin binnen. Deze maakte aanstonds gebruik van de vriendelijke uitnoodiging. Doch nu hadt gij het tooneel moeten zien wat zich voor de oogen van den zendeling en zijn vrouw en de verdere omstanders ontvouwde. Wezenlijk de arme slavin was de moeder van den kleinen man; o hoe treffend en roerend was het om te zien, hoe de arme vrouw haar jongsken omhelsde en liefkoosde, waarvan zij zoolang gescheiden geweest was. Niemand verstond echter hare taal, zij was ver uit het binnenland geroofd en reeds vroeger door den zilversmid van Mansinam gekocht en eerst nu was haar kind toevalliger wijze aan br. van Hasselt te koop aangeboden. Zeker hadden de verkoopers niet gegist, hoe wonderlijk zij geleid waren om juist dit kind hier te verkoopen, zoo in de nabijheid van zijne moeder. Dat had de zendeling ook niet kunnen vermoeden; maar welk een blijdschap was het nu voor hem toch ook dit kind nog bij het overig aantal in huis i genomen te hebben. Wat stond den zendeling nu te doen? Gaf hij het kind aan de moeder weder, dan werd het kind eveueens een slaaf van den zilversmid en wie weet, of de zilveri

smid niet weldra weer het jongske zoude verkoopen. Er bleef dus maar een weg open. De zendeling spoedde zich naar den zilversmid.

Gij zult u mogelijk verwonderen, lieve vrienden, dat er op het woeste N".-Guinea een zilversmid woont, maar gij moet weten, het is er dan ook een zilversmid na. Hij verstaat de kunst om van guldens en rijksdaalders eenige kleine sieraden te maken, b.v. een armband of iets dergelijks, zulke knutselaars vindt men zelfs onder de heidenen op N.-Guinea.

i Toen de zendeling bij den zilversmid kwam, vroeg hij hem of hij de slavin niet zou kunnen koopen. Het was voor den niet rijk bezoldigden menschenvriend geen kleine som die gevorderd werd. De zilversmid vroeg ƒ 40. Dat was een som van belang voor den zendeling. Doch met het oog op zijn beginsel om zielen te winnen voor de eeuwige woningen, wilde hij niets liever dan getrouw zijn in den dienst des Heeren. Hij gaf dus de groote som van ƒ 40 aan den zilversmid en smaakte het genot, hel jonkske en de moeder bij elkander te mogen houden en hun de vrijheid te geven. Al verstonden beiden de taal van den zendeling nog niet, zijne daad aan haar geschied verstond de moeder des te beter. Gij gevoelt met mij, waar de Heer zulk i een menschlievendheid ziet, daar is Hij, de groote Menschenvriend, ook de verhoorder der gebeden en Hij zegent het uitgestrooide zaad en daarom zal de verwachting van den zendeling ook niet beschaamd worden. Doch een ding