maar zoogenaamde vuurwerkershamers. Wat moet gij daarmee beginnen ? Gij wilt toch geen smid worden broeder W. ? Het antwoord luidt: „neen waarlijk niet, hoewel ook ik de vuurhamer als het noodig is kan hnnteeren; maar ter zake: dat staafijzer is voor mijn Papoea's. Wanneer zij staafijzer noodig hebben dan komen zij tot mij, blijven een dag rondom mijn huis loopen, vragen of ik ook werk voor hen heb, of bieden mij allerlei waren in ruil aan, soms ook een varken of iets anders; hebben zij dan den ruil met mij gesloten, dan gaan ze verrijkt met een staf staafijzer ol' naar gelang ze noodig hebben naar huis. Zoo is de zendeling genoodzaakt allerlei ruilhandel te drijven, de Papoea's zouden anders altijd in handen van meestal bedriegelijke maleiers oi ehineezen moeten vallen; en daar zij wel weten dat de zendeling altijd billijk is in zijn prijzeu en zij daar goede waar voor hun ruilwaar of voor hun werk omvangen, daarom gaan zij gaarne tot den zendeling. Heelt zulk eeu heideu een paar dagen trouw bij den zendeling gewerkt, dan krijgt hij van dien nog tot belooning een ferm sterk knipmes behalve het verdiende staafijzer; daarvan zien wij dan ook in dezelfde pakkamer eeu oubegrijpelijke hoeveelheid , allerlei zakmessen, ferme, sterke messen, sommigen van ringen voorzien , waarmee de Papoea het aan zijn gordel ophangt. Doch behalve genoemde artikelen ziet gij in dezelfde pakkamer allerlei waar; hier staat een kist met elfen blauw katoen, brabandsch kielen goed, daar naast een

kist met goed voor sarongs, rood blauw gestreept of ook wel geruit en gebloemd katoen. Al verder vindt gij er wit katoen, dril, gedrukt katoen voor kabaaitjes. Maar weet gij wel wat een sarong en kabaai is ? wacht ik zal het u zeggen: het zijn de kleedingstukker. die men in Indien gebruikt. Het eene dient voor jakjes (kabaai) het andere voor broeken of rokken. Men zou ze kunnen noemen boven en beneden kleeren, behalve deze kleeren dragen de inlanders zeer weinig of niets; doch voor zulke stoffen hebben zij veel over; gij begrijpt dus hoe gelukkig zij zijn als de zendeling hun soms eens een lap katoen of dril tot dit of dat kleedingstuk geelt. Vooral als zij zulks als belooning boven hun verdiend loon krijgen.

Daar ligt toch eigenlijk de kracht van den christen in, dat hij onverdiend weet te beloonen; kan een zendeling dat niet, jaagt hij luiaards 'weg of sciieldt hij op onbekwaam volk, gij kunt er zeker van zijn, dat vergeet de heiden nooit; van daar dat de Europeanen meestal wel gevreesd worden maar niet bemind zijn , want de meeste blanken eischen te veel van deu heiden, en de kracht van den Europeaan onder heidenen bestaat hierin, dat hij hen redelijk weet te behandelen. Het onderscheid tusschen dtn Europeaan en den zendeling is dus niet zeer groot, en toch verbazend: is de Europeaan, wat hij dan ook zij al 3 koopman, iabriekaut, plantageliouder, kapitein, ambtenaar rechtvaardig, dan wordt hij spoedig geacht, maar het vertrouwen verkrijgt hij als hij bovendien