Toen ik tot in het heiligdom van het afgodsbeeld was doorgedrongen, trof mij de overeenkomst van dit beeld met dat wat ik op het onbewoonde eiland eigenhandig veivaardigd had ten hoogste. Ik trad naderbij, ik beschouwde het nauwkeuriger, ik betastte het en, ziedaar, het was voor mij buiten twijfel, ik erkende mijn eigen werk en wel niets anders dan de eene helft van den door mij gevelden boomstam, welke door de arme Hindoes aangebeden werd.

Welaan 1 viel de president in: zoo noemt gij dan die arme menschen afgodendienaars!

Dat is wel waar. Ik verwenschte ook den dag, dat ik het in mijne -edachte gekregen had om uit dat . out eene gedaante te maken. Het v .wam mij voor of ik eenigermate een verktuig der heidensche afgoderij georden ware, en voelde mij schuldig ior God, zoodat ik bem om vergeving aarvoor smeekte.

Wat? Gij God bidden? Gij een steraar zijner heiligste moeder? maar iiiaak dat gij ter zake komt; uwe Indinansche geschiedenis heeft niets gemeen met uwe misdaad. Spreek wat vlugger, want er is haast.

Gij zult aar.stonds zien waarom ik de zaak van zoo verre ophalen moest. Ik gaf, na eenigen tijd in Indien doorgebracht te hebben, mijn militairen dienst er aan en, na nog eenige jaren in Indien vertoefd te hebben, jeisde ik naar Europa terug.

Gisteren landde ik in deze stad,

en de eerste persoon die mij in de nabijheid van de haven bejegende was de Italiaansche kapitein, die ons toen in zijn schip opgenomen had. Toen wij ons eenigen tijd onderling over ons wederzijdsch weervaren onderhouden hadden , schoot mij plotseling de ontdekking in de Indische pagode te binnen en ik verhaalde bem, hoa onverwachts ik mijn kunstwerk aldaar aangetroffen had. Hij gaf mij ten antwoord, eveneens glimlachende als toen ik hem de beelden aaugeboden had, dat hij geen beter middel had kunnen vinden om de afgodenpriesters te bedotten, dan hun een der Madonna's die ik hem geschonken had voor eene uit den hemel gevallene godheid te verkoopen. Ik deed den kapitein eenige verwijten over het lichtvaardige zijner handelwijs, doch hij verwijderde zich onder een «ch» • rend gelach, zeggende: ,,Gij zult er nog wel meer van die soort vinden 1"

Nieuwsgierig van aard zijnde, vooral aangaande godsdienstzaken, ging ik dezen morgen op weg, om mij in uwe stad naar de dingen dienaangaande op de hoogte te stellen. Weldra viel mij een uwer kapellen in het oog; ik trad binnen en bemerkte, dat er buigingen, berookingea met wierook en gebeden van allen te samen gedaan werden voor een wit gesluierd beeld; ik trad nader bij, ligtte den sluier op en zag —

Wat zaagt gij?

De zuster van delndiaansche Godin!

Wordt vervolgd.

Boekdruk vau Kerainj & Zoon, te Ulreclil.