talent, dat ongeveer 50maal grooter is dan een pond. Er zijn geen groote en schitterende gaven noodig, om voor het Koninkrijk Gods te werken. De meest begaafden zijn niet altijd de meest gezegenden; dit zijn zij, die geloovig, ijverig en getrouw Gods Woord gebruiken.

Dat Woord is het pond ons toevertrouwd. Daarmede moeten wij handelen. Wij moeten het onder de menschen brengen als een koopman zijne waar. De koopman koopt zijne artikelen niet in, om ze voor zichzelven te behouden, maar om ze onder de menschen te brengen en daardoor zijn bestaan te vinden. De Christen heeft Gods Woord om het te gebruiken tot zijne eigene vertroosting, maar hij mag het niet voor zichzelven behouden. Hij moet het aan anderen brengen of laten brengen.

Dit moet hij doen en als de man, die door handelen zijn brood moet verdienen, daarin ijverig bezig zijn. Hij moet het aan allen aanbieden. Wie het van daag afwijst, moet hij het morgen weer aanbieden. Hij mag zich niet laten ontmoedigen.

Dat Woord moet den Heidenen gebracht wordenDe Heere baant door allerlei middelen de wegen tot de Heidenvolken, en nu moeten wij ons opmaken, om onder die volken met het ons toevertrouwde pond te handelen. Wij beleven een tijd van groothandel, van wereldhandel, waardoor het wereldverkeer geopend is. Dit maakt het der gemeente mogelijk, het bevel des Heeren uit te voeren: „gaat henen in de geheele wereld en predikt het Evangelie aan alle creaturen."